TERUG naar Overzicht van Vc 2000 en Vc 2013
In onderstaande tabel staat in de linker kolom de tekst van de bepaling zoals die op 31 maart 2013 luidde in Vc 2000.
In de rechter kolom staat de HUIDIGE tekst zoals die OP 1 april 2013 in de Vc 2013 voorkomt.
Vc 2000

Vc 2000 C2/5.2.4. Beleid in andere landen van de EU

Op grond van artikel 3.106, onder c, Vb wordt voorts het beleid in andere landen van de EU meegewogen. Er wordt belang gehecht aan het afstemmen van het beleid met dat van andere EU-landen. De landen waarvan het beleid wordt onderzocht, zullen veelal ons omringende landen zijn en/of landen die voor wat betreft asielpopulatie op Nederland lijken.

Bij de beoordeling wordt acht geslagen op de mate van homogeniteit van het beleid tussen andere landen. Hoe homogener de informatie over het beleid van de andere landen is, hoe meer gewicht toekomt aan deze indicator. Dit laat onverlet dat sprake kan zijn van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om het beleid van andere landen niet te volgen. Dat is bijvoorbeeld aan de orde indien duidelijk is dat andere landen in hun beleid nog geen rekening hebben kunnen houden met relevante recente ontwikkelingen, zoals het uitbreken van een oorlog of juist het beëindigen van gewelddadigheden.

Vc 2013
C2/4.24.2 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d Vw, categoriale bescherming

top

Vc 2013 Deel C - 2/ 4.2 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d Vw, categoriale bescherming


Algemeen

Het wettelijk kader voor de toepassing van categoriale bescherming staat beschreven in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw.

De Minister is op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw bevoegd tot het instellen van een beleid van categoriale bescherming. De Minister weegt de indicatoren uit artikel 3.106 Vb bij zijn besluit om voor een bepaald land of voor een bepaald deel van een land een beleid van categoriale bescherming in te stellen, voort te zetten of in te trekken. Elk van de indicatoren kan de doorslag geven op de vraag of de Minister een beleid van categoriale bescherming instelt of niet (meer) instelt.

De Minister beziet de vraag of een beleid van categoriale bescherming is geïndiceerd, in een bredere context. Alternatieven voor een beleid van categoriale bescherming kunnen gelegen zijn in het voeren van een besluit-of vertrekmoratorium. De Minister kan ook (tijdelijk) afzien van het instellen van een beleid van categoriale bescherming, in ieder geval in afwachting van:

  • nader onderzoek naar de situatie in het land van herkomst;

  • (nieuwe) ontwikkelingen in de algemene situatie in het land van herkomst.

    Aan de weging van de indicatoren uit artikel 3.106 Vb worden nadere beleidsregels ten grondslag gelegd.

    Aard van het geweld in het land van herkomst

    Bij de vraag of een beleid van categoriale bescherming moet worden ingesteld, wordt een combinatie van de volgende vier factoren betrokken, die een rol spelen bij de aard van het geweld in een (deel van een) land van herkomst:

  • de ernst van schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht;

  • de mate van willekeur van dit geweld;

  • de mate waarin het geweld voorkomt;

  • de mate van geografische spreiding van het geweld.

    De Minister betrekt bij de vraag of een beleid van categoriale bescherming moet worden ingesteld het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land van herkomst. De Minister kan ook gebruik maken van andere openbare informatie uit objectieve bronnen.

    Als ernstige schendingen van mensenrechten gelden de schending van de fysieke integriteit en de schending van het oorlogsrecht. Het bestaan van stelselmatige achterstelling of corruptie vormt geen onderdeel voor de vraag of een beleid van categoriale bescherming moet worden ingesteld.

    Bij de mate van willekeur van het geweld is de ongerichtheid en de onvoorspelbaarheid van het geweld van belang, in de zin dat het moet gaan om een uitzonderlijke mate van willekeur, waar elke (onschuldige) burger het slachtoffer van kan worden.

    Bij de mate waarin het geweld voorkomt is de vraag relevant hoe grootschalig het geweld voorkomt en hoe groot het risico is dat een willekeurige burger slachtoffer wordt van het geweld. In ieder geval twee situaties zijn te onderscheiden:

  • een extreem repressief regime;

  • een land in (burger)oorlog.

    Het bestaan van een repressief regime of de omstandigheid dat een land in burgeroorlog verkeert, vormt op zichzelf onvoldoende reden om een beleid van categoriale bescherming in te stellen. Het gaat om de vraag of sprake is van onverantwoorde risico’s bij terugkeer vanwege het repressieve regime of de oorlogssituatie. Voor de instelling van een beleid van categoriale bescherming is het in ieder geval van belang in hoeverre de (de facto) autoriteiten:
  • een ernstige inbreuk op de mensenrechten plegen of toestaan;

  • het geweld hebben geïnstitutionaliseerd;

  • het oorlogsrecht schenden, in de mate dat het dagelijks leven in het land zodanig ontwricht is, dat humanitair onverantwoorde risico’s optreden;

  • onvoldoende bescherming kunnen bieden tegen het oorlogsgeweld of banditisme ten gevolge van de burgeroorlog.

    De Minister hoeft geen beleid van categoriale bescherming in te stellen, indien alle volgende situaties van toepassing zijn:

  • het geweld tot een bepaald gebied is beperkt;

  • het reizen van dit gebied naar andere gebieden in het land in het algemeen geen problemen oplevert.

    Voor de situatie dat een verblijfsalternatief elders in het land beschikbaar is, wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.6 Vc (onder verblijfsalternatief).

    Activiteiten van internationale organisaties

    De Minister houdt bij de vraag of een beleid van categoriale bescherming ingesteld moet worden, in ieder geval rekening met:

  • de aanwezigheid en activiteiten in het land van herkomst van VN-organisaties (zoals UNDP, UNICEF, WHO);

  • activiteiten van de UNHCR met betrekking tot repatriëring en ondersteuning bij spontane terugkeer naar het land van herkomst van ontheemden en vluchtelingen;

  • de leidende en coördinerende rol van UNHCR in de uitvoering van een gefaseerde en ordelijke terugkeer van ontheemden en vluchtelingen;

  • de aanwezigheid en activiteiten van internationale hulporganisaties (zoals Internationale Rode Kruis, Artsen zonder Grenzen);

  • de mate van veroordeling van de situatie in een land van herkomst door de internationale gemeenschap, zoals in conclusies in resoluties van de belangrijkste organen van de VN.

    Beleid in andere landen van de EU De Minister houdt bij de vraag of in verband met het beleid in andere landen van de EU een beleid van categoriale bescherming ingesteld moet worden, in ieder geval rekening met de mate van homogeniteit van het beleid tussen de landen, waarvan het beleid wordt onderzocht.

    De Minister kan in ieder geval om de volgende redenen het beleid van een land van de EU onderzoeken:

  • het land ligt in de nabijheid van het Nederland;

  • het land lijkt voor wat betreft asielpopulatie op Nederland.


    Voorwaarden

    De IND verleent aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw indien voldaan wordt aan alle volgende voorwaarden:

  • de Minister heeft op grond van de indicatoren van artikel 3.106 Vb het besluit genomen om voor een bepaald land of een deel van een land een beleid van categoriale bescherming in te stellen;

  • de vreemdeling heeft de nationaliteit van het land, waarvoor een beleid van categoriale bescherming geldt;

  • er is geen twijfel over de identiteits-en nationaliteitsgegevens van de vreemdeling;

  • de vreemdeling heeft geen verblijfsalternatief in een ander deel in het land van herkomst (zie paragraaf C2/6.2.6 Vc).

    De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw, als de gronden om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen als beschreven in paragraaf C2/5 en C2/6 Vc daartoe aanleiding geven.

    De IND trekt een verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw, in of wijst een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af, indien in ieder geval de volgende gronden zich voordoen:

  • de gronden als beschreven in paragraaf C2/8 Vc;

  • de vreemdeling voldoet niet meer aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw.


  • top
    top