TERUG naar Overzicht van Vc 2000 en Vc 2013
In onderstaande tabel staat in de linker kolom de tekst van de bepaling zoals die op 31 maart 2013 luidde in Vc 2000.
In de rechter kolom staat de HUIDIGE tekst zoals die OP 1 april 2013 in de Vc 2013 voorkomt.
Vc 2000

Vc 2000 C4/3.11.3.3. Bewijslast en verantwoordelijkheid

De bewijslast voor het aantonen van artikel 1F is een bijzondere. De Minister moet aantonen dat er 'ernstige redenen' zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling onder de criteria van artikel 1F valt. De veronderstelling dat artikel 1F van toepassing is hoeft niet bewezen te worden volgens de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaf, maar moet niettemin zorgvuldig worden gemotiveerd.

Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich aan een in artikel 1F bedoelde handeling heeft schuldig gemaakt dient betrokkene, wil hij voorkomen dat op hem artikel 1F van toepassing zal worden verklaard, een en ander gemotiveerd te weerleggen.

Teneinde te kunnen bepalen of betrokkene individueel voor artikel 1F-handelingen verantwoordelijk dient te worden gehouden, wordt onderzocht of ten aanzien van betrokkene kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf/de betreffende misdrijven ('knowing participation') én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen ('personal participation'). Indien hiervan sprake is kan aan betrokkene artikel 1F worden tegengeworpen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de 'personal and knowing participation test' (artikel 25 en 27 tot en met 33 Statuut van Rome).

'Knowing participation'

Er is sprake van 'knowing participation' wanneer:

a. de vreemdeling werkzaam is geweest voor een orgaan of organisatie, dat volgens gezaghebbende en vrij toegankelijke rapportages op systematische wijze en/of op grote schaal misdrijven als bedoeld in artikel 1F heeft gepleegd in de periode dat hij daar werkzaam was, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn individuele geval sprake is van een significante uitzondering;

b. de vreemdeling werkzaam is geweest voor een organisatie waarvan de Minister heeft geconcludeerd dat aan personen die behoren tot bepaalde categorieën van deze organisatie bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland in de regel artikel 1F zal worden tegengeworpen, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn individuele geval sprake is van een significante uitzondering;

c. een vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen waarvan hij wist of had behoren te weten dat het hier ging om misdrijven als bedoeld in artikel 1F, zonder dat hij deel uitmaakte van een orgaan of organisatie als hierboven bedoeld.

Kindsoldaten

Ten aanzien van kindsoldaten is bijzondere aandacht geboden bij de beoordeling of er sprake is van 'knowing participation'. Uitgangspunt is dat in verhoogde mate rekening dient te worden gehouden met hun leeftijd. Kindsoldaten jonger dan vijftien jaar worden niet verantwoordelijk gehouden voor handelingen als bedoeld in artikel 1F. Voor hen geldt dat artikel 1F niet wordt toegepast. Dit uitgangspunt geldt voor alle handelingen van kindsoldaten onder vijftien jaar, ongeacht of deze handelingen zijn verricht in of buiten diensttijd. Voor kindsoldaten in de leeftijd van vijftien tot achttien jaar dienen alle feiten en omstandigheden van het individuele geval in aanmerking te worden genomen. Tot deze feiten en omstandigheden behoren onder meer:

a. de leeftijd op het moment van indiensttreding;

b. het al dan niet vrijwillige karakter van indiensttreding;

c. de consequenties bij weigering van indiensttreding;

d. wilsverlammende gebeurtenissen bij indiensttreding;

e. de duur van het kindsoldaatschap;

f. de aanwezigheid van mogelijkheden (eerder) te ontsnappen en/of zich aan persoonlijke deelname aan misdrijven te onttrekken;

g. het gedwongen gebruik van drugs en/of medicatie; en

h. bevorderingen wegens 'goede prestaties'.

Ad c.

In dit verband dient het leerstuk van de subjectieve overmacht als uitgangspunt te worden gehanteerd. Bekeken moet worden of van de minderjarige redelijkerwijs verwacht kon worden weerstand te bieden aan de op hem uitgeoefende druk om in dienst te treden.

Ad. d

Hierbij moet worden gedacht aan ernstige gewelddadigheden waarmee de indiensttreding gepaard gaat, in het bijzonder wanneer het traumatische gebeurtenissen betreft.

Bij de beoordeling of artikel 1F dient te worden tegengeworpen aan kindsoldaten in de leeftijd van vijftien tot achttien jaar, wordt rekening gehouden met het feit dat artikel 1F niet wordt tegengeworpen aan kindsoldaten jonger dan vijftien jaar. Dit betekent dat voor de categorie vijftien tot achttien jaar in het individuele geval een zwaarder gewicht kan worden toegekend aan de indicatoren 'leeftijd op het moment van indiensttreding' en 'het al dan niet vrijwillige karakter van indiensttreding'. Bijvoorbeeld, indien indiensttreding heeft plaatsgevonden op het moment dat de kindsoldaat jonger was dan vijftien jaar, kan het aannemen van de verantwoordelijkheid en dus tegenwerping van handelingen als bedoeld in artikel 1F minder snel voor de hand liggen.

'Personal participation'

Er is sprake van 'personal participation' wanneer:

a. blijkt dat de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1F persoonlijk heeft gepleegd;

b. een misdrijf als bedoeld in artikel 1F in opdracht, of onder verantwoordelijkheid, van de vreemdeling is gepleegd;

c. de vreemdeling een misdrijf als bedoeld in artikel 1F heeft gefaciliteerd, dat wil zeggen dat zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf;

d. een vreemdeling heeft behoord tot een categorie van personen binnen een organisatie waarvan de Minister heeft geconcludeerd dat aan personen die behoren tot deze categorie bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland in de regel artikel 1F zal worden tegengeworpen, tenzij de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn individuele geval sprake is van een significante uitzondering.

Ad c.

Onder wezenlijke bijdrage dient te worden verstaan dat de bijdrage een feitelijk effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf en dat het misdrijf hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze zou hebben plaatsgevonden indien niemand de rol van betrokkene had vervuld dan wel indien betrokkene gebruik had gemaakt van mogelijkheden het misdrijf te voorkomen.

Persoonlijke vrijwaren van verantwoordelijkheid

Hieronder komen verweren aan bod die betrokkene kan inbrengen en wordt weergegeven in hoeverre betrokkene daarmee (niet) gevrijwaard is van de individuele verantwoordelijkheid voor zijn handelingen.

Handelen op bevel van een meerdere of in officiële hoedanigheid

Uitgangspunt is dat handelen op bevel van een meerdere of in officiële hoedanigheid niet ertoe leidt dat betrokkene daarmee gevrijwaard is van verantwoordelijkheid voor zijn handelingen. Gezien de ernst van een misdrijf in de zin van artikel 1F dient het handelen van betrokkene voor zover dat onder artikel 1F valt als manifest onwettig te worden beschouwd. Evenwel, binnen de rechtsmacht van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (artikel 33) wordt een persoon niet ontheven van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid indien hij een misdrijf heeft gepleegd op bevel van een regering of van een meerdere, militair of burger, tenzij:

- de persoon wettelijk verplicht was bevelen van de desbetreffende regering of meerdere op te volgen; én

- de persoon geen kennis had van het feit dat het bevel onwettig was; én

- het bevel niet onmiskenbaar onwettig was.

Het betreft hier dus cumulatieve voorwaarden.

Dwang

Indien aan één van de volgende situaties is voldaan leidt handelen onder dwang er in ieder geval niet toe dat betrokkene daarmee gevrijwaard is van verantwoordelijkheid voor zijn daden:

- indien geen geloof gehecht kan worden aan het bestaan van de door betrokkene gestelde dwang;

- indien voor betrokkene de mogelijkheid bestond zich te onttrekken aan het begane misdrijf;

- indien betrokkene reeds geruime tijd in dienst was alvorens de dwang voorzienbaar optrad; of

- indien de mate van dwang niet opweegt tegen de ernst van het door betrokkene begane misdrijf.

Zelfverdediging

Indien aan één van de volgende situaties is voldaan leidt handelen uit zelfverdediging er in ieder geval niet toe dat betrokkene daarmee gevrijwaard is van verantwoordelijkheid voor zijn daden:

- indien geen geloof gehecht kan worden aan het bestaan van de door betrokkene gestelde bedreiging;

- indien de bedreiging waartegen betrokkene zich te weer zegt te hebben gesteld niet opweegt tegen de ernst van het door betrokkene begane misdrijf;

- indien ook voor betrokkene duidelijk moet zijn geweest dat het door betrokkene begane misdrijf de ontstane dreiging niet had kunnen afwenden; of

- indien betrokkene niet slechts één misdrijf heeft gepleegd, maar gedurende een langere periode meerdere misdrijven heeft gepleegd.

Vc 2013