Vc 2000
Vc 2000 A2/8. Ondersteuning van doorgeleiding bij verwijdering door de luchtOnderdanen van derde landen die niet of niet langer rechtmatig op het grondgebied van de EU verblijven en op wie een verwijderingsmaatregel van toepassing is, worden veelal verwijderd per luchtvaartuig. Rechtstreekse vluchten zijn niet altijd mogelijk en soms moet gebruik worden gemaakt van vluchten via transitluchthavens van andere lidstaten. Richtlijn 2003/110 d.d. 25 november 2003 voorziet in wederzijdse ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van verwijdering door de lucht en geeft regels voor eenvormige procedures. De Richtlijn is niet van toepassing op Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Wel is de Richtlijn van toepassing op IJsland en Noorwegen. Indien de lidstaat die een persoon wenst terug te zenden om redelijke en praktische motieven geen gebruik kan maken van een rechtstreekse vlucht naar het land van bestemming, kan hij verzoeken om doorgeleiding door de lucht via Nederland. Een schriftelijk verzoek om doorgeleiding van een andere lidstaat moet worden ingediend bij de KMar te Schiphol. Het verzoek dient zo vroeg mogelijk te worden ingediend, en ten minste twee dagen vóór de doorgeleiding bij de KMar aan te komen. In bijzonder dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen mag deze termijn korter zijn. Het verzoek moet worden ingediend door middel van het daartoe in de Richtlijn vastgelegde formulier. Een verzoek om doorgeleiding door de lucht kan worden geweigerd wanneer:
Wanneer na het verlenen van toestemming tot doorgeleiding omstandigheden als hierboven genoemd bekend worden, kan de reeds verleende toestemming worden ingetrokken. Bij weigering of intrekking van toestemming dient de KMar de verzoekende lidstaat onverwijld en met opgave van redenen hiervan op de hoogte te brengen. De KMar stelt de verzoekende lidstaat onmiddellijk, in ieder geval binnen twee dagen, in kennis van de beslissing op het verzoek om doorgeleiding. Deze termijn kan, in naar behoren gemotiveerde gevallen, met ten hoogste 48 uur worden verlengd. Zonder instemming van Nederland mag de verzoekende lidstaat niet met de doorgeleiding beginnen. Als echter niet binnen de gestelde termijn wordt geantwoord, kan de verzoekende lidstaat beginnen met de doorgeleiding door middel van een kennisgeving aan de KMar. De doorgeleiding dient binnen de kortst mogelijke tijdspanne plaats te vinden, en maximaal binnen 24 uur. Dit betekent dat de vreemdeling de luchthaven binnen 24 uur weer moet hebben verlaten. Deze termijn kan, op verzoek van en in overleg met de verzoekende lidstaat, worden verlengd tot maximaal 48 uur in gevallen waarin de voltooiing van de doorgeleiding niet kan worden gewaarborgd. Tijdens de gehele doorgeleiding dient de KMar bereikbaar te zijn voor de betrokken autoriteiten van de verzoekende lidstaat. De KMar begeleidt de doorgeleiding in het kader van haar grensbewakingstaak ex artikel 46 Vw. Bij de begeleiding van de doorgeleiding beschikt de KMar over bevoegdheden in het belang van de grensbewaking. In overleg met de autoriteiten van de verzoekende lidstaat neemt de KMar in dit kader alle mogelijke en nodige ondersteunende maatregelen. Dit betreft met name de volgende maatregelen:
Op grond van artikel 4.6 Vb is de vreemdeling verplicht zich te houden aan de door de ambtenaar belast met de grensbewaking, in het kader van de uitoefening van zijn taak, gegeven aanwijzingen. Hieronder vallen tevens de aanwijzingen van deze ambtenaar aan de vreemdeling met betrekking tot de plaats waar de laatste zich dient op te houden. Overtreding van deze aanwijzingen is strafbaar gesteld in artikel 108 Vw. De ambtenaren van de KMar die (tevens) zijn aangewezen als ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht, beschikken in het kader van ondersteuning van doorgeleiding bij verwijdering door de lucht, indien noodzakelijk, over de bevoegdheden tot vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming op grond van artikel 50 en artikel 59 Vw. Voor zover de betrokken vreemdeling de toegang is geweigerd door de verzoekende lidstaat, kan artikel 6 Vw worden toegepast (zie model M19 en model M118). Voor toepassing van maatregelen van vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming wordt verwezen naar A6. Bevoegdheden kunnen ook zijn gerelateerd aan de algemene politietaak van de KMar op Schiphol op grond van artikel 2 Politiewet 1993. Ten aanzien van het gebruik van hulpmiddelen om de vreemdeling in zijn bewegingsvrijheid te beperken, wordt verwezen naar A4. De bepalingen van deze paragraaf zijn hier onverkort van toepassing. Begeleiders van de autoriteiten van de verzoekende lidstaat moeten in alle omstandigheden de Nederlandse regelgeving naleven. Zij hebben derhalve geen verdergaande bevoegdheden dan de Nederlandse regelgeving toelaat. De begeleiders dragen tijdens de doorgeleiding door de lucht geen wapens en zijn gekleed in burgerkleding. Op verzoek dienen zij passende identificatiemiddelen te overleggen, waaronder de toestemming voor doorgeleiding die door Nederland is afgegeven, of, in geval niet tijdig een toestemming is afgegeven, een kennisgeving van doorgeleiding. In de volgende gevallen kan de vreemdeling onmiddellijk voor terugname worden overgedragen aan de verzoekende lidstaat:
|
Vc 2013
|