Vc 2000
Vc 2000 A3/6.1. AlgemeenOp grond van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Daarbij geldt dat uit het evenredigheidsbeginsel van artikel 5:13 Awb voortvloeit dat alleen die plaatsen worden betreden waarbij dat voor de uitoefening van het toezicht redelijkerwijs noodzakelijk is. Betreden impliceert niet het doorzoeken van de plaats die wordt betreden (bijvoorbeeld het openen van willekeurige kasten, laden en andere bergplaatsen), tenzij het toezicht daarop specifiek betrekking heeft in de zin van artikel 5:18 Awb. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien er onderzoek wordt gedaan naar de daadwerkelijke samenwoning van een vreemdeling met een ander persoon. Voor het betreden van de woning moet in dat geval wel toestemming zijn verleend. De binnentredingsbevoegdheid voortvloeiend uit de Awb wordt in artikel 53 Vw nader aangevuld en verruimd. In artikel 53, eerste lid, Vw is de mogelijkheid geboden om zonder toestemming van de bewoner een woning te betreden indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. De identiteit van de vreemdeling behoeft voorafgaand aan het betreden van de woning niet bekend te zijn aan de betreffende ambtenaar. Voor wat betreft een uitleg van het begrip 'redelijk vermoeden' wordt verwezen naar hetgeen daarover in A3/3.3 is opgemerkt. In artikel 53, tweede lid, Vw is opgenomen dat ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, voorzover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw. Ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn op grond van artikel 27, eerste lid, onder c, en artikel 45, eerste lid, onder d, Vw, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigener beweging had moeten verlaten eveneens bevoegd elke plaats te betreden, daaronder begrepen de woning zonder toestemming van de bewoner, doch uitsluitend voorzover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling. Als bewoner van een woning geldt iedereen die tot een huishouden behoort. De ambtenaar die wil binnentreden in een woning mag er van uitgaan dat degene die in de deuropening staat de bewoner is, hetzij namens deze kan spreken. Op grond van artikel 1, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden is degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsontneming uitoefent, en uit die hoofde een woning betreedt, verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Ingevolge artikel 1, tweede lid, Algemene wet op het binnentreden kan van de legitimatie- en mededelingsplicht worden afgezien wanneer dit naar redelijke verwachting onmiddellijk en ernstig gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt. Op grond van artikel 2 Algemene wet op het binnentreden is voor het binnentreden een machtiging nodig. Deze machtiging kan aan ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen worden verleend door de burgemeester, de officier van justitie of de hulpofficier van justitie (artikel 3 Algemene wet op het binnentreden). |
Vc 2013
|