Vc 2000
Vc 2000 A5/10.4.1. InleidingIngevolge artikel 68, eerste lid, Vw kan slechts op aanvraag worden beslist tot opheffing van de ongewenstverklaring. Het eerste lid van artikel 6.6 Vb heeft betrekking op de termijn waarna de ongewenstverklaring op aanvraag in ieder geval wordt opgeheven. Dit heeft het karakter van een bovengrens. De ongewenstverklaring wordt op verzoek in ieder geval opgeheven indien er sinds de ongewenstverklaring en het vertrek van de vreemdeling tien jaren (een geweldsdelict, een opiumdelict of een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd), vijf jaren (ingeval van een ander misdrijf), of één jaar (ingeval van het bij herhaling begaan van een bij de Vw strafbaar gesteld feit) is verstreken en de vreemdeling gedurende die periode niet aan strafvervolging ter zake van een misdrijf is onderworpen. Bij de vaststelling van de bovengrens is er vanuit gegaan dat na het verstrijken van de termijn het gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (in aanvaardbare mate) is geweken dan wel dat het algemeen belang van de Staat, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, in redelijkheid dient te wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling. Indien zwaarwegende belangen zich naar het oordeel van onze Minister verzetten tegen opheffing van de ongewenstverklaring na vijf jaren, bedraagt deze termijn tien jaren (zie artikel 6.6, tweede lid, Vb). Toepassing hiervan vergt een afweging tussen de rechtstreeks in het geding zijnde individuele belangen. In artikel 6.6, derde lid, Vb is opgenomen wanneer de termijnen opnieuw aanvangen. Een verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid kan alleen worden ingewilligd indien de vreemdeling sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland ten minste tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven. Indien op grond van een ambtsbericht van de AIVD kan worden vastgesteld dat de vreemdeling nog steeds een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, dan zal de ongewenstverklaring worden gehandhaafd. In voorkomende gevallen kan ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten. Er kunnen zich echter (uitzonderlijke) gevallen voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het persoonlijk belang van de vreemdeling dient te prevaleren vóórdat de van toepassing zijnde duur van de ongewenstverklaring is verstreken. Het algemeen belang van de Staat kan alleen wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden van het individuele geval die bij de totstandkoming van de algemene regel (lees: de bovengrens) niet zijn betrokken. In ieder geval kan het enkele gegeven dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en niet meer in Nederland heeft verbleven, niet worden aangemerkt als een bijzonder feit of omstandigheid. |
Vc 2013
|