Vc 2000
Vc 2000 A6/4.3.5. De vrijheidsbeperkende locatieDe vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw - al dan niet in combinatie met een toezichtsmaatregel op grond van artikel 54, tweede lid, Vw - kan worden opgelegd in een daartoe bestemde vrijheidsbeperkende locatie. De maatregel wordt opgelegd door de DT&V en in spoedeisende gevallen door de korpschef. Vanuit de vrijheidsbeperkende locatie zal intensieve facilitering van (zelfstandige) terugkeer plaatsvinden. De vrijheidsbeperking op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie zal in beginsel uiterlijk twaalf weken worden opgelegd. Indien niet kan worden voorkomen dat met name bij gezinnen met minderjarige kinderen de vrijheidsbeperkende maatregel langer dan twaalf weken moet worden voortgezet, kan de minister besluiten de vrijheidsbeperkende maatregel op een andere plaats op te leggen. Gezinnen met minderjarige kinderen
In het belang van het kind dient vrijheidsontneming slechts als uiterste maatregel en slechts gedurende korte duur te worden gehanteerd. Daarom wordt ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden. Hierbij valt ook te denken aan gezinnen met minderjarige kinderen waarvan één ouder in bewaring is gesteld. Voor de voorwaarden waaronder vrijheidsontneming van een gezin kan plaatsvinden wordt verwezen naar A6/2.4 en A6/5.3.3.8. Indien sprake is van gronden van openbare orde of nationale veiligheid - ook indien op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan - en het vertrek van het gezin is niet binnen korte termijn te realiseren, dan kan het gezin gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie worden opgelegd. Dit geldt zowel voor gezinnen die voorafgaande aan de maatregel in de opvang hebben verbleven als gezinnen die in de illegaliteit worden aangetroffen. Asielzoekers
Een vreemdeling van wie de asielaanvraag is afgewezen, die een vertrekplicht heeft en die voorafgaande aan de maatregel in de opvang van het COA of gemeentelijke (nood)opvang heeft verbleven, kan in beginsel de maatregel op grond van artikel 56 Vw worden opgelegd. De openbare orde wordt immers geacht de beperking van de bewegingsvrijheid op grond van artikel 56 Vw te vorderen indien een vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn rechtsplicht om Nederland te verlaten. Het gegeven dat de vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn rechtsplicht om Nederland te verlaten - zijn vertrektermijn is immers ongebruikt verstreken - brengt met zich mee dat het gevaar dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan toezicht in beginsel aanwezig is. Omdat de hier bedoelde vreemdelingen voorafgaande aan de maatregel op grond van de RVA in de opvang, en daarmee in het zicht van de overheid, hebben verbleven wordt het direct opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel in deze gevallen in beginsel niet geïndiceerd geacht en kan voor het lichtere middel van een beperking van de bewegingsvrijheid op grond van artikel 56 Vw in de vrijheidsbeperkende locatie worden gekozen. Dit laat overigens onverlet dat, indien het belang van de openbare orde dat vordert, tot het opleggen van bewaring ter fine van uitzetting kan worden overgegaan (zie A6/5.3.3.1). Het vervoer naar een vrijheidsbeperkende locatie
Om de vreemdeling in staat te stellen aan de maatregel te voldoen, kan hem vervoer naar de VBL worden aangeboden. Het vervoer van een vreemdeling naar de VBL vindt op vrijwillige basis plaats en kan dus niet rechtstreeks worden afgedwongen. Weigert hij hiervan gebruik te maken, en heeft hij geen concrete andere mogelijkheid om aan de maatregel te voldoen, dan kan de vreemdeling in beginsel vanwege het niet naleven van de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel uit hoofde van artikel 50 Vw worden staande gehouden en naar een plaats bestemd voor verhoor worden gebracht. |
Vc 2013
|