Vc 2000
Vc 2000 A6/5.3.4.1. Het gehoorZie artikel 5.2 Vb. Het uitgangspunt is dat een vreemdeling, voordat hij in bewaring gesteld wordt, gehoord wordt. Het kan voorkomen dat het gehoor na de inbewaringstelling plaatsvindt. Dit geval kan zich bijvoorbeeld voordoen als de vreemdeling aansluitend aan een ontslag uit strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld is en vervolgens voor het gehoor overgebracht wordt naar een politiebureau. Een gehoor na de inbewaringstelling kan zich ook voordoen als de advocaat niet tijdig op verzoek van de vreemdeling bij het gehoor aanwezig kan zijn. Is het bevel gegeven zonder dat de vreemdeling kon worden gehoord, dan heeft het gehoor zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de maatregel plaats (zie artikel 5.2, vierde lid, Vb). Wat in dit verband 'zo spoedig als mogelijk' is zal afhangen van de feiten of omstandigheden van het individuele geval. Uit de vreemdelingenadministratie dient duidelijk te blijken om welke reden(en) het gehoor na de inbewaringstelling plaatsgevonden heeft. Het gehoor van de vreemdeling moet afgenomen worden door degene die bevoegd is tot het geven van een besluit tot inbewaringstelling. Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet dan wel onvoldoende beheerst, dient het gehoor plaats te vinden met behulp van een tolk in een taal die de vreemdeling voldoende begrijpt. Van het gehoor wordt een proces-verbaal M110-B opgemaakt (zie artikel 5.2, vierde lid, Vb). |
Vc 2013
|