Vc 2000
Vc 2000 Deel C - 14 / 4.1. Herhaalde aanvraag
Een herhaalde aanvraag betreft een
volgens de formele vereisten van artikel 3.38 VV ingediende tweede of
volgende asielaanvraag, die op grond van het bepaalde in artikel 4:6
Awb kan worden afgewezen.
Op grond van
artikel 4:6 Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of
veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of
gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt
gedaan.
Er is enkel sprake van nieuwe
feiten of veranderde omstandigheden indien
die:
a. op
het moment waarop de eerdere aanvraag werd afgewezen niet bekend waren
of redelijkerwijs niet bekend konden zijn;
en
b. indien niet op voorhand is
uitgesloten dat die nieuwe feiten of veranderde omstandigheden af
kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat
rust.
Ingevolge artikel 83,
eerste lid, Vw kan de rechtbank bij het beoordelen van het beroep
rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het
bestreden besluit zijn opgekomen.
Wanneer
de vreemdeling in de beroepsprocedure inzake de eerdere aanvraag, nieuw
gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft ingebracht en de
rechter hiermee onder toepassing van artikel 83, eerste lid, Vw
rekening heeft gehouden, worden deze feiten en omstandigheden, voor de
toepassing van artikel 4:6 Awb, geacht te zijn betrokken bij de
afwijzende beschikking.
Bij de beoordeling
van de herhaalde aanvraag kan echter niet aan de vreemdeling worden
tegengeworpen dat feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit
zijn opgekomen, niet bij de rechtbank naar voren zijn gebracht met een
beroep op artikel 83, eerste lid,
Vw.
ad a
Onder
feiten en omstandigheden worden tevens bewijsstukken gerekend die
eerder aangevoerde feiten en omstandigheden
ondersteunen.
Wanneer de ingebrachte
feiten en omstandigheden dateren van na de eerdere afwijzende
beschikking kan in elk geval worden geconcludeerd dat deze niet eerder
bekend waren of konden zijn.
Indien de
ingebrachte feiten en omstandigheden dateren van voor de eerdere
afwijzende beschikking dient te worden bezien of deze eerder konden
worden ingebracht. Zo is het denkbaar dat een vreemdeling pas na de
eerdere afwijzende beschikking in het bezit heeft kunnen komen van
documenten die de verklaringen
onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de
vreemdeling bij de eerste aanvraag alle hem bekende informatie en
documenten overlegt. Ook in geval van mogelijk traumatiserende
gebeurtenissen wordt in beginsel van de vreemdeling verwacht dat hij
daar in de eerste procedure op enigerlei wijze - hoe summier ook
- melding van maakt.
Bijzondere door de vreemdeling zelf
ingebrachte en aannemelijk gemaakte omstandigheden kunnen echter
aanleiding zijn om aan te nemen dat deze feiten redelijkerwijs niet
eerder konden worden ingebracht. Met name bij de tweede of volgende
asielaanvraag aannemelijk gemaakte traumatiserende gebeurtenissen,
zoals opgesomd in C2/4.2, is het onder omstandigheden denkbaar dat de
vreemdeling ten tijde van de eerdere aanvraag terughoudend is geweest
met het naar voren brengen van deze gebeurtenissen. Dit zal eerder het
geval zijn wanneer de eerdere aanvraag in de algemene asielprocedure is
afgewezen.
Het kan voorkomen dat in de eerdere procedure een
asielzoeker is vertegenwoordigd door zijn ouders (zonder zelf te zijn
gehoord), en de tweede of volgende asielaanvraag door die asielzoeker
in persoon wordt ingediend. Wanneer tijdens deze tweede of volgende
aanvraag de asielzoeker voor het eerst feiten en omstandigheden naar
voren brengt die specifiek zien op de eigen persoon en die niet reeds
door de ouders naar voren zijn gebracht, wordt in geen geval aangenomen
dat deze feiten en omstandigheden in redelijkheid eerder naar voren
konden worden
gebracht.
ad b
Ook
indien de ingebrachte feiten en omstandigheden op het moment van de
eerdere aanvraag niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden
zijn, kan toepassing van artikel 4:6 Awb aan de orde zijn. Indien op
voorhand al duidelijk is dat de ingebrachte feiten en omstandigheden
geen nieuw licht kunnen werpen op de beoordeling van de asielaanvraag,
kan onder toepassing van artikel 4:6 Awb de aanvraag worden
afgewezen.
Wanneer dit niet op voorhand al duidelijk is, blijft
toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege, hetgeen geenszins betekent
dat de vreemdeling automatisch in aanmerking komt voor de gevraagde
vergunning. Afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw
kan in dat geval nog immer aan de orde
zijn.
Indien de eerdere aanvraag is
afgewezen op grond van artikel 30, en dan met name onder a of d, Vw,
dan kunnen de nieuwe feiten en omstandigheden alleen betrekking hebben
op de toepasselijke - imperatieve - afwijzingsgrond.
Feiten of omstandigheden omtrent de verklaringen kunnen in dat geval
niet leiden tot een ander oordeel.
In het
geval de eerdere aanvraag is afgewezen op grond van het feit dat de
verklaringen van de vreemdeling als ongeloofwaardig zijn aangemerkt,
dienen de nieuwe feiten en omstandigheden in elk geval deze
ongeloofwaardigheid weg te nemen alvorens tot een beoordeling van de
zwaarwegendheid van deze feiten en omstandigheden kan worden
toegekomen.
Indien de eerste asielaanvraag
van een vreemdeling is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid,
onder b Vw, wegens de verlening van een verblijfsvergunning regulier
voor bepaalde tijd op grond van B9 aan de vreemdeling, zal, indien
betrokkene na het eindigen van deze verblijfsvergunning regulier een
tweede asielaanvraag indient, de tweede asielaanvraag niet op artikel
4.6 Awb worden afgedaan maar inhoudelijk worden
beoordeeld.
Uitzonderingen
Op
grond van artikel 31a Vw wordt een asielaanvraag niet aangemerkt als
herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb, indien een eerdere
asielaanvraag is afgewezen met toepassing van artikel 30, eerste lid,
onder d, Vw of artikel 31, tweede lid, onder h, Vw en het betrokken
derde land de vreemdeling niet heeft toegelaten tot zijn grondgebied.
Dit wordt aangemerkt als een veranderde omstandigheid in de zin van
artikel 4:6 Awb. In dat geval wordt de asielaanvraag derhalve opnieuw
beoordeeld aan de hand van de artikelen 29, 30 en 31
Vw.
Het bepaalde in artikel 31a Vw wordt
overeenkomstig toegepast indien de eerdere asielaanvraag van de
vreemdeling is afgewezen met toepassing van artikel 31, tweede lid,
onder i, Vw.
Daarnaast kunnen bijzondere,
op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden
aanleiding zijn om toepassing van artikel 4:6 Awb achterwege te laten.
Deze bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en
omstandigheden worden in elk geval aanwezig geacht wanneer de feiten en
omstandigheden leiden tot de conclusie dat de vreemdeling aangemerkt
dient te worden als verdragsvluchteling, of wanneer schending van
artikel 3 EVRM dreigt.
In het geval er
twijfel bestaat of toepassing van artikel 4:6 Awb in een individuele
zaak redelijk te achten is, wordt de aanvraag - al dan niet
binnen de algemene asielprocedure - inhoudelijk beoordeeld aan
de hand van de artikelen 29, 30 en 31
Vw.
Artikel 3.1, eerste lid, Vb bepaalt
dat tijdens de behandeling van een aanvraag uitzetting niet achterwege
blijft indien naar het voorlopig oordeel van de Minister sprake is van
een herhaalde aanvraag. Wanneer dit gelet op bijvoorbeeld een geplande
uitzetting van belang is, en de feiten of omstandigheden op het moment
van de eerdere afwijzing reeds bekend waren, redelijkerwijs bekend
konden zijn, dan wel niet op voorhand is uitgesloten dat die nieuwe
feiten of veranderde omstandigheden af kunnen doen aan het eerdere
besluit en de overwegingen waarop dat rust, kan dit schriftelijk aan de
vreemdeling kenbaar worden gemaakt. Dit kan onmiddellijk geschieden na
het moment dat de vreemdeling aangeeft een tweede of volgende aanvraag
te willen indienen. Hierbij wordt de vreemdeling tevens meegedeeld dat
het voorlopig oordeel tot gevolg heeft dat de uitzetting niet
achterwege blijft. Indien bij de aanvraag wel mogelijk relevante nieuw
gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangegeven, geldt de
procedure die is beschreven onder
C9/2.1.2.
|
Vc 2013
C1/3 | 3. Beoordelen van de asielaanvraag |
| |
| |
|
topVc 2013 Deel C - 1/ 3. Beoordelen van de asielaanvraag
Volgorde van toetsing
De IND hanteert voor het beoordelen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de volgende toetsingsvolgorde:
1. De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan artikel 30 Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw afwijst, toetst de IND de aanvraag niet verder;
2. Als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afwijst op grond van artikel 30 Vw, onderzoekt de IND of de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;
3. Als de IND concludeert dat de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, toetst de IND de aanvraag aan artikel 29 Vw;
4. In het kader van de toets aan artikel 29 Vw beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling;
5. In het kader van de toets aan artikel 29 Vw beoordeelt de IND de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte verklaringen van de vreemdeling.
Deze toetsingsvolgorde is ook van toepassing op vreemdelingen die behoren tot een door de IND in het landgebonden asielbeleid aangewezen risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.
De geloofwaardigheid
De IND beoordeelt de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over:
a.
de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde feiten;
b.
de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde omstandigheden; en
c.
zijn voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante veronderstellingen.
Ad b.
‘Omstandigheden’ zijn in ieder geval:
de identiteit van de vreemdeling;
de nationaliteit van de vreemdeling;
de etniciteit van de vreemdeling;
(indien relevant) de seksuele geaardheid van de vreemdeling; en
(indien relevant) de geloofsovertuiging van de vreemdeling.
Ad c.
Onder ‘veronderstellingen’ verstaat de IND aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.
De beoordeling van de geloofwaardigheid
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde feiten, omstandigheden en veronderstellingen betrekt de IND:
alle documenten die de vreemdeling heeft ingediend;
of sprake is van één of meer van de omstandigheden als genoemd in artikel 31 lid 2, aanhef en onder a tot en met f, Vw;
de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling; en
of de verklaringen van de vreemdeling passen in al datgene wat bij de IND bekend is over de situatie in het land van herkomst van de vreemdeling.
Documenten zijn alle gegevensdragers die een vreemdeling ter onderbouwing van zijn verklaringen heeft ingediend.
De vreemdeling kan op grond van verklaringen die de IND niet als geloofwaardig beoordeelt, geen aanspraak maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29 lid 1, aanhef en onder a tot en met c, Vw.
Bewijslast voor de geloofwaardigheid
Als sprake is van één of meerdere van de omstandigheden genoemd in artikel 31 lid 2, aanhef onder a
tot en met f Vw, acht de IND de verklaringen van de vreemdeling uitsluitend geloofwaardig als van
deze verklaringen een positieve overtuigingskracht uitgaat.
Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is voor de IND een gewichtige bron van
informatie over de situatie in het land van herkomst.
Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is een deskundigenbericht.
De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie
in het land van herkomst.
De IND merkt informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden aan als deskundigenbericht als
op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier informatie wordt verschaft, onder aanduiding voor zover mogelijk en verantwoord -van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend.
De IND gaat uit van de juistheid van een deskundigenbericht, tenzij de IND concrete aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.
De IND stelt nader onderzoek in of laat nader onderzoek instellen om de concrete aanknopingspunten
voor de twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht te
bevestigen of te ontkrachten.
Als de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van
een deskundigenbericht door nader onderzoek bevestigd zijn, betrekt de IND deze informatie bij de
beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling.
De IND beschouwt in ieder geval niet als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht:
een ongemotiveerde of niet nader toegelichte verklaring van de vreemdeling; of
een enkel beroep door de vreemdeling op een bron waarnaar in het deskundigenonderzoek niet wordt verwezen, terwijl die bron niet van zodanige strekking en gewicht is dat deze twijfel oproept over de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.
De zwaarwegendheid
De IND beoordeelt of de vermoedens van de vreemdeling over wat er met hem zal gebeuren als hij terugkeert naar zijn land van herkomst, aannemelijk zijn.
Naast de aspecten bedoeld in artikel 3.35 lid 2 VV, betrekt de IND bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vermoedens van de vreemdeling de volgende aspecten:
het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen die voor de vreemdeling aanleiding vormden om zijn land van herkomst te verlaten en het moment van vertrek uit zijn land van herkomst; en
de vraag of degenen van wie de vreemdeling vervolging of een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing vreest op de hoogte zijn of kunnen raken van de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept en op grond waarvan hij vreest vervolgd of onmenselijk of vernederend behandeld of bestraft te worden.
Als de IND oordeelt dat deze vermoedens aannemelijk zijn, beoordeelt de IND of de gebeurtenissen die de vreemdeling verwacht, voldoende zwaarwegend zijn om te worden aangemerkt als een rechtsgrond voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw.
Vervolging van mensenhandel
Als aan de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel is verleend, wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af op grond van artikel 30 lid 1, aanhef en onder b, Vw.
Als de IND een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst, verleent de IND ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuigeaangevers van mensenhandel als:
de vreemdeling eerder aangifte heeft gedaan van mensenhandel en heeft afgezien van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel in afwachting van een beoordeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
de vreemdeling op een andere manier medewerking had verleend aan een strafrechtelijk opsporings-of vervolgingsonderzoek en had afgezien van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel in afwachting van een beoordeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Medische aspecten
De IND betrekt BMA niet bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van de verklaringen van de vreemdeling.
Ambtshalve toets
De IND beoordeelt tijdens de behandeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of er aanleiding bestaat om aan de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, als de vreemdeling verklaringen heeft afgelegd waaruit de IND kan afleiden dat één of meerdere van de gronden van artikel 3.6 Vb op hem van toepassing is.
Leeftijdsonderzoek
Het leeftijdsonderzoek kan een van de volgende resultaten opleveren:
-
a.
meerderjarigheid kan niet worden aangetoond; of
-
b.
de vreemdeling is ten minste 20 jaar oud.
Ad a.
Als meerderjarigheid niet kan worden aangetoond, houdt de IND de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aan. De IND kan tussen 12 en 24 maanden na de datum waarop het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden opnieuw een leeftijdsonderzoek laten verrichten. In het kader van een herhaald leeftijdsonderzoek laat de IND onderzoeken of aangetoond kan worden dat de vreemdeling op de datum van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meerder-of minderjarig was.
Ad b.
Als uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling minstens 20 jaar oud is, kent de IND de vreemdeling op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum toe als:
deze leeftijd niet overeen komt met de door de vreemdeling gestelde leeftijd; of
de vreemdeling heeft verklaard niet te weten hoe oud hij is.
De IND stelt het toe te kennen geboortejaar vast op het jaar waarin het leeftijdsonderzoek is uitgevoerd minus 20 jaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 1 juli stelt de IND de geboortedatum op 1 januari van het afgeleide geboortejaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 juli en 1 januari, stelt de IND de geboortedatum op 1 juli van het afgeleide geboortejaar. Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) is van toepassing.
Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden
De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29 lid 1, aanhef en onder e of f Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, moet de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:
een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;
indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;
indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het samenwonen in het land van herkomst aantoont; en
indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het minderjarige kind en de ouder aantoont.
Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29 lid 1, aanhef en onder e of f, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Paragraaf C2/6.2.3 Vc is van toepassing.
Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.
Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, wijst de IND de vreemdeling of het gezinslid op de mogelijkheid van DNA-onderzoek.
De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29 lid 1, aanhef en onder e of f Vw.
Beoordeling van tweede of volgende aanvragen tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, beoordeelt de IND of de vreemdeling deze feiten en omstandigheden in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had kunnen inbrengen. De IND hanteert daarbij als uitgangspunt dat de vreemdeling alle bij hem bekende informatie en documenten in het kader van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de IND moet overleggen. Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, moet de vreemdeling aannemelijk maken dat hij deze feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen.
Gegevensdragers die feiten en omstandigheden onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb vormen.
Als de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor het eerst door de IND gehoord wordt, concludeert de IND in geen geval dat de vreemdeling de door hem ingebrachte feiten en omstandigheden eerder had moeten inbrengen.
Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 30 Vw, merkt de IND de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, uitsluitend aan als nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb, als deze feiten en omstandigheden betrekking hebben op de afwijzingsgrond in de eerdere procedure.
Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 30 lid 1, aanhef en onder b, Vw vanwege de omstandigheid dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel is verleend, wijst de IND de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 4:6 Awb.
Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling, moeten de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, de ongeloofwaardigheid van de verklaringen wegnemen om te worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb.
Als de IND een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van artikel 31 lid 2, aanhef en onder i Vw is artikel 31a Vw van toepassing.
De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 4:6 Awb als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden.
Bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden zijn in ieder geval:
feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een verdragsvluchteling is; of
feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
Als een vreemdeling tijdens een tweede of opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij homoseksueel is, en deze informatie acht de IND geloofwaardig, werpt de IND de vreemdeling niet tegen dat hij niet tijdens een voorgaande procedure gewag heeft gemaakt van zijn homoseksuele geaardheid.
De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 Awb.
|
top |
top |
|