Vc 2000
Vc 2000 C2/3.1.5. Individualiseringsvereiste/geweldssituatie
Om
in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dient de
vreemdeling aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel
risico loopt op de hierbedoelde behandeling.
In zijn
algemeenheid is het individualiseringsvereiste het
uitgangpunt.
Voor de toepassing van artikel 29, eerste lid,
onder b, Vw is echter ook van belang dat de algemene gewelds- en
mensenrechtensituatie in een land van herkomst wordt betrokken. Hoe
ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of mensenrechtensituatie
in een land van herkomst is, hoe eerder aannemelijk moet worden geacht
dat de asielzoeker, gelet op de individuele feiten en omstandigheden
die hij aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd en geloofwaardig
zijn bevonden, bij terugkeer een behandeling te wachten staat in strijd
met artikel 3 EVRM.
Artikel 29, eerste lid, onder b,
Vw dient op de volgende wijze beoordeeld te
worden:
|
4. |
indien de
voorgaande situaties zich niet voordoen, zal worden getoetst of
betrokkene op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele
asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico
loopt.
ad
1
Er is sprake van een uitzonderlijke situatie
als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn
2004/83/EG) indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het
land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo
uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de
individuele omstandigheden bij terugkeer een 3 EVRM-risico aanwezig is
(in de woorden van het EHRM: most extreme cases of
general violence).
Elementen die in het kader van deze
toets in samenhang worden gewogen zijn onder
meer:
- of
de partijen bij het conflict ofwel oorlogsmethoden hanteren die de kans
op burgerslachtoffers vergroten ofwel burgers als doel
nemen;
- of het gebruik van die
methoden wijdverbreid is bij de strijdende
partijen;
- of het geweld
wijdverbreid is of plaatselijk;
en,
- de aantallen (a) doden, (b)
gewonden en (c) ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de
strijd.
ad
2
In het geval een groep in een land van herkomst
systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke
behandeling komt een vreemdeling behorende tot deze groep in aanmerking
voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b,Vw.
Ten aanzien van de vreemdeling die zich beroept op het behoren tot deze
groep beperkt het individualiseringsvereiste zich ertoe dat de
vreemdeling aannemelijk dient te maken dat hij tot deze groep behoort.
Nadere, hem persoonlijk betreffende, feiten en omstandigheden behoeven
vervolgens niet te worden aangetoond om te komen tot het oordeel dat
hij bij terugkeer blootgesteld zal worden aan een behandeling in strijd
met artikel 3 EVRM. In het landgebonden asielbeleid zal worden
opgenomen welke groepen systematisch worden blootgesteld aan een
praktijk van onmenselijke
behandeling.
ad 3
Een
reëel en individueel risico bij terugkeer wordt - in een
situatie van willekeurige geweld of van willekeurige
mensenrechtenschendingen - ook aangenomen
indien:
a. de
vreemdeling behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep in zijn land van
herkomst; en
b. hij met op zichzelf
beperkte individuele indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat in
samenhang daarmee een dreigende schending van artikel 3 EVRM aanwezig
is.
Ad
3a.
In het landgebonden asielbeleid (zie C24)
wordt aangewezen welke bevolkingsgroepen worden aangemerkt als
kwetsbare minderheidsgroep voor zover van belang voor de beoordeling
van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.
Bij de bepaling of een
bevolkingsgroep moet worden aangemerkt als een kwetsbare
minderheidsgroep zijn de volgende aspecten van belang;
en
|
3. |
de mate waarin de personen
van deze groep effectieve bescherming kunnen inroepen tegen dreigend
geweld of mensenrechtenschending, dan wel deze personen zich hieraan
effectief kunnen ontrekken door zich elders te
vestigen.
Voor het onderscheid tussen
risicogroepen en kwetsbare minderheidsgroepen, zie
C14/3.6.
Ad
3b.
Voor het oordeel dat de vreemdeling met op
zichzelf beperkte indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hij een
reëel risico loopt als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b,
Vw, is niet vereist dat betrokkene persoonlijk een behandeling heeft
ondervonden die voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid,
onder b, Vw.
Ook indien er sprake is van
mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij
personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan
dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Onder
mensenrechtenschendingen wordt in dit verband onder meer verstaan:
moord, verkrachting, mishandeling. In deze gevallen wordt niet van de
vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende
mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de
betreffende kwetsbare minderheidsgroep.
In beginsel wordt ervan
uitgegaan dat de mensenrechtenschendingen die ten aanzien van de
vreemdeling zelf of in zijn naaste omgeving hebben plaatsgevonden,
voldoende grond opleveren voor het oordeel dat de vreemdeling bij
terugkeer - opnieuw dan wel alsnog - een reëel
risico zal lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste
lid, onder b, Vw. Dit uitgangspunt kan evenwel uitzondering lijden,
indien er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de
desbetreffende mensenrechtenschendingen en het vertrek uit het land van
herkomst en de vreemdeling gedurende die periode geen nieuwe problemen
heeft ondervonden.
Onder
'mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving' wordt
ook verstaan gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de naaste
omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst nadat de
vreemdeling zelf reeds uit het land was
vertrokken.
Ad 4
Ten
slotte wordt beoordeeld of de vreemdeling op grond van zijn
persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt
dat hij een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 29, eerste
lid, onder b, Vw.
Hiertoe dient de vreemdeling
specifieke individuele kenmerken (special
distinguishing features) naar voren te brengen, waaruit dit
risico op een behandeling in de zin van artikel 29, eerste lid, onder
b, Vw valt af te leiden.
Ook in het kader van deze beoordeling
dienen de individuele gronden die de vreemdeling naar voren heeft
gebracht te worden bezien in het licht van de algehele situatie van het
land van
herkomst.
|
Vc 2013
C2/3.3 | 3.3 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, foltering of onmenselijke behandeling |
C2/4 | 4. Nationale bescherming |
| |
|
topVc 2013 Deel C - 2/ 3.3 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, foltering of onmenselijke behandeling
Algemeen
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een
reëel risico in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, en artikel 3.37b VV.
Het reëel risico kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van
herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, aanhef en onder e, Vb van toepassing is.
Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie
Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene geweldsen mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in en land van herkomst is, hoe eerder de IND kan concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een behandeling staat te wachten in strijd met artikel 3 EVRM.
De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:
is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM;
behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;
komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 290, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;
heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.
De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw, aan de hand van vorenstaande volgorde.
Uitzonderlijke situatie
Er is sprake van een uitzonderlijke situatie >als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG) indien de algehele gewelds-en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM aanwezig is (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.
Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:
de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;
de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;
de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;
de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.
Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of
bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.
In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke
situatie.
Systematische blootstelling
Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de
bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op daden als bedoeld in
artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan daden als bedoeld in artikel 29,
eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Kwetsbare minderheidsgroepen
De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als
kwetsbare minderheidsgroep.
Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid, worden in ieder
geval de volgende elementen in samenhang gewogen:
de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;
de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);
de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).
In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van risicogroepen (zie paragraaf C2/3,2 Vc).
Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen in de naaste omgeving van de vreemdeling die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:
sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;
de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.
Individuele kenmerken
Het individualiseringsvereiste is in alle overige gevallen van toepassing. De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op een behandeling in de zin van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden.
Genitale verminking
De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
er een reëel risico bestaat op genitale verminking bij vrouwen;
artikel 3.37c VV niet van toepassing is;
artikel 3.37d VV niet van toepassing is.
De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege een reëel risico op genitale verminking bij vrouwen. De IND weegt daarbij mee de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.
De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw uitsluitend aan:
meisjes die het land van herkomst hebben verlaten vanwege een reëel risico op genitale verminking;
meisjes die in Nederland zijn geboren en bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking;
de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft verleend.
In afwijking van het voorgaande verleent de IND bij een beroep op vrees voor genitale verminking in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan:
de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;
de ouder die Nederland inreist nadat de dochter al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw;
andere familieleden.
|
topVc 2013 Deel C - 2/ 4. Nationale bescherming
|
top |
|