TERUG naar Overzicht van Vc 2000 en Vc 2013
In onderstaande tabel staat in de linker kolom de tekst van de bepaling zoals die op 31 maart 2013 luidde in Vc 2000.
In de rechter kolom staat de HUIDIGE tekst zoals die OP 1 april 2013 in de Vc 2013 voorkomt.
Vc 2000

Vc 2000 C2/3.1.5. Individualiseringsvereiste/geweldssituatie

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op de hierbedoelde behandeling.

In zijn algemeenheid is het individualiseringsvereiste het uitgangpunt.

Voor de toepassing van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw is echter ook van belang dat de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst wordt betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of mensenrechtensituatie in een land van herkomst is, hoe eerder aannemelijk moet worden geacht dat de asielzoeker, gelet op de individuele feiten en omstandigheden die hij aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd en geloofwaardig zijn bevonden, bij terugkeer een behandeling te wachten staat in strijd met artikel 3 EVRM.

Artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dient op de volgende wijze beoordeeld te worden:

1.

beoordeeld dient te worden of in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin personen louter door hun aanwezigheid aldaar, een reëel risico lopen op een door dit artikel verboden behandeling;

2.

indien de uitzonderlijke situatie zich niet voordoet, dient beoordeeld te worden of betrokkene behoort tot een groep die systematisch een reëel risico loopt op een door dit artikel verboden behandeling;

3.

indien bovengenoemde situaties zich niet voordoen, dient beoordeeld te worden of betrokkene op grond van het beleid 'kwetsbare minderheidsgroep' in het bezit moet worden gesteld van een verblijfsvergunning;

4.

indien de voorgaande situaties zich niet voordoen, zal worden getoetst of betrokkene op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt.

ad 1

Er is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG) indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een 3 EVRM-risico aanwezig is (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence).

Elementen die in het kader van deze toets in samenhang worden gewogen zijn onder meer:

- of de partijen bij het conflict ofwel oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten ofwel burgers als doel nemen;

- of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

- of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk; en,

- de aantallen (a) doden, (b) gewonden en (c) ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

ad 2

In het geval een groep in een land van herkomst systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandeling komt een vreemdeling behorende tot deze groep in aanmerking voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b,Vw. Ten aanzien van de vreemdeling die zich beroept op het behoren tot deze groep beperkt het individualiseringsvereiste zich ertoe dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat hij tot deze groep behoort. Nadere, hem persoonlijk betreffende, feiten en omstandigheden behoeven vervolgens niet te worden aangetoond om te komen tot het oordeel dat hij bij terugkeer blootgesteld zal worden aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. In het landgebonden asielbeleid zal worden opgenomen welke groepen systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandeling.

ad 3

Een reëel en individueel risico bij terugkeer wordt - in een situatie van willekeurige geweld of van willekeurige mensenrechtenschendingen - ook aangenomen indien:

a. de vreemdeling behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep in zijn land van herkomst; en

b. hij met op zichzelf beperkte individuele indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat in samenhang daarmee een dreigende schending van artikel 3 EVRM aanwezig is.

Ad 3a.

In het landgebonden asielbeleid (zie C24) wordt aangewezen welke bevolkingsgroepen worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep voor zover van belang voor de beoordeling van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

Bij de bepaling of een bevolkingsgroep moet worden aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep zijn de volgende aspecten van belang; en

1.

is er sprake van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen;

2.

de positie van de bevolkingsgroep in het land van herkomst.

3.

de mate waarin de personen van deze groep effectieve bescherming kunnen inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschending, dan wel deze personen zich hieraan effectief kunnen ontrekken door zich elders te vestigen.

Voor het onderscheid tussen risicogroepen en kwetsbare minderheidsgroepen, zie C14/3.6.

Ad 3b.

Voor het oordeel dat de vreemdeling met op zichzelf beperkte indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, is niet vereist dat betrokkene persoonlijk een behandeling heeft ondervonden die voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

Ook indien er sprake is van mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving van de vreemdeling bij personen die behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep, kan dit voldoende grond zijn om zulks aan te nemen. Onder mensenrechtenschendingen wordt in dit verband onder meer verstaan: moord, verkrachting, mishandeling. In deze gevallen wordt niet van de vreemdeling verlangd om aannemelijk te maken dat de betreffende mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de betreffende kwetsbare minderheidsgroep.

In beginsel wordt ervan uitgegaan dat de mensenrechtenschendingen die ten aanzien van de vreemdeling zelf of in zijn naaste omgeving hebben plaatsgevonden, voldoende grond opleveren voor het oordeel dat de vreemdeling bij terugkeer - opnieuw dan wel alsnog - een reëel risico zal lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw. Dit uitgangspunt kan evenwel uitzondering lijden, indien er sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de desbetreffende mensenrechtenschendingen en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling gedurende die periode geen nieuwe problemen heeft ondervonden.

Onder 'mensenrechtenschendingen in de naaste omgeving' wordt ook verstaan gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst nadat de vreemdeling zelf reeds uit het land was vertrokken.

Ad 4

Ten slotte wordt beoordeeld of de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

Hiertoe dient de vreemdeling specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren te brengen, waaruit dit risico op een behandeling in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw valt af te leiden.

Ook in het kader van deze beoordeling dienen de individuele gronden die de vreemdeling naar voren heeft gebracht te worden bezien in het licht van de algehele situatie van het land van herkomst.

Vc 2013
C2/3.33.3 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, foltering of onmenselijke behandeling
C2/4 4. Nationale bescherming

top

Vc 2013 Deel C - 2/ 3.3 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, foltering of onmenselijke behandeling


Algemeen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, en artikel 3.37b VV. Het reëel risico kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst. De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, aanhef en onder e, Vb van toepassing is.

Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie

Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene geweldsen mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in en land van herkomst is, hoe eerder de IND kan concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een behandeling staat te wachten in strijd met artikel 3 EVRM.

De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:

  • is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM;

  • behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;

  • komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 290, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;

  • heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.

    De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw, aan de hand van vorenstaande volgorde.

    Uitzonderlijke situatie

    Er is sprake van een uitzonderlijke situatie >als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG) indien de algehele gewelds-en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM aanwezig is (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.

    Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;

  • de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

  • de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;

  • de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

    Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie. In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke situatie.

    Systematische blootstelling

    Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw. In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

    Kwetsbare minderheidsgroepen

    De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep. Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid, worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).

    In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van risicogroepen (zie paragraaf C2/3,2 Vc).

    Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen in de naaste omgeving van de vreemdeling die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.

    De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:

  • sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;

  • de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.

    Individuele kenmerken

    Het individualiseringsvereiste is in alle overige gevallen van toepassing. De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op een behandeling in de zin van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden.

    Genitale verminking

    De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er een reëel risico bestaat op genitale verminking bij vrouwen;

  • artikel 3.37c VV niet van toepassing is;

  • artikel 3.37d VV niet van toepassing is.

    De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege een reëel risico op genitale verminking bij vrouwen. De IND weegt daarbij mee de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.

    De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw uitsluitend aan:

  • meisjes die het land van herkomst hebben verlaten vanwege een reëel risico op genitale verminking;

  • meisjes die in Nederland zijn geboren en bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking;

  • de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft verleend.

    In afwijking van het voorgaande verleent de IND bij een beroep op vrees voor genitale verminking in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan:
  • de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;

  • de ouder die Nederland inreist nadat de dochter al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw;

  • andere familieleden.


  • top

    Vc 2013 Deel C - 2/ 4. Nationale bescherming

    top