Vc 2000
Vc 2000 C2/5.2.2. Aard van het geweld in het land van herkomst
Bij de bepaling of het plaatsvinden van menselijk geweld
binnen een (deel van een) land aanleiding vormt een beleid van categoriale
bescherming in te voeren, spelen voor wat betreft de aard van het geweld vier
factoren een rol. Het gaat hier om:
a. de ernst van schendingen van de mensenrechten en het
oorlogsrecht;
b. de mate van willekeur van dit geweld;
c. de mate waarin het geweld voorkomt;
d. de mate van geografische spreiding van het geweld.
Per situatie wordt bekeken in hoeverre de combinatie van de
vier verschillende factoren aanleiding vormt voor een beleid van categoriale
bescherming. Indien aannemelijk is dat het geweld ernstig, willekeurig,
grootschalig én alomtegenwoordig is in het land van herkomst, of een deel
daarvan, is een beleid van categoriale bescherming
geboden.
ad a
Naarmate de mensenrechtenschendingen een ernstiger
karakter hebben, in combinatie met een uitzonderlijke mate van willekeur (dat
wil zeggen onvoorspelbaarheid), zal in het algemeen een beleid van categoriale
bescherming eerder zijn geïndiceerd. Primair komen schendingen van fysieke
integriteit hier voor in aanmerking. Het gaat dan bijvoorbeeld om marteling,
verkrachting, mishandeling, buitengerechtelijke executies, verdwijningen,
langdurige arbitraire detenties of situaties van slavernij. Daarnaast zijn ook
schendingen van het oorlogsrecht relevant, ook wanneer zij niet direct de
fysieke integriteit betreffen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bombarderen van
scholen, ziekenhuizen, woonwijken, het ontnemen van de mogelijkheid als
ongewapend burger, niet-betrokken civiel persoon, te overleven door
bijvoorbeeld het vernietigen van een dam of het verleggen van een
waterstroom.
Daarentegen zullen verschijnselen als stelselmatige
achterstelling of corruptie, hoe ernstig en wijdverspreid ook, in het algemeen
geen reden kunnen vormen voor een beleid van categoriale bescherming. Overigens
is het in dit verband niet van belang of bovengenoemde schendingen plaatsvinden
in oorlogstijd of in vredestijd, omdat in het algemeen geldt dat, ongeacht de
situatie, naarmate er meer onschuldige burgers het slachtoffer worden van deze
schendingen, een beleid van categoriale bescherming eerder is geïndiceerd.
Indien blijkt dat de ernst van het geweld in het algemeen vermindert, zal dit
een aanwijzing vormen dat een beleid van categoriale bescherming niet langer
meer hoeft te zijn geïndiceerd.
ad
b
De tweede factor van belang is de mate waarin het geweld
een willekeurig karakter draagt; dat wil zeggen de mate waarin het om ongericht
én in beginsel onvoorspelbaar geweld gaat. Voor een beleid van categoriale
bescherming dient er sprake te zijn van een uitzonderlijke mate van willekeur:
de schendingen van fysieke integriteit dienen niet louter gericht te zijn op
bepaalde groepen of individuen, maar in principe op iedere (onschuldige)
burger.
ad c
De derde factor van belang is de mate waarin het geweld
voorkomt. Naarmate willekeurige schendingen van fysieke integriteit frequenter
voorkomen, is een beleid van categoriale bescherming eerder geïndiceerd. Van
belang hierbij is dat de grootschaligheid van het geweld het risico dat een
persoon er slachtoffer van wordt, beïnvloedt. Willekeur en grootschaligheid
moeten in nauwe onderlinge samenhang worden bezien. Hierbij kunnen twee
gevallen worden onderscheiden: een extreem repressief regime en een land in
(burger)oorlog.
Wanneer repressie dusdanige grootschalige vormen aanneemt,
zelfs als willekeur in de repressie ontbreekt, kan een beleid van categoriale
bescherming geïndiceerd zijn. Het is buitengewoon moeilijk om in zijn
algemeenheid aan te geven waar de grens ligt tussen een repressief regime dat
wel én een repressief regime dat niet aanleiding kan geven tot een beleid van
categoriale bescherming. Van belang is het algemene beeld dat oprijst uit de
beschrijving van de mensenrechtensituatie ten aanzien van de burgerlijke en
politieke vrijheden in het land, de ernst van de inbreuken die het regime zich
op dit punt permitteert en de mate waarin dit geweld zich tot een
geïnstitutionaliseerd geweld heeft ontwikkeld. Voor dit beeld moet niet altijd
louter naar absolute maar ook naar relatieve waarden worden gekeken. Hoe
afschuwwekkend grote aantallen schendingen van de mensenrechten ook zijn, in
een land tientallen malen groter dan Nederland en met een veel grotere
bevolking kan het uiteindelijk gaan om een relatief en geïsoleerd verschijnsel,
waardoor een beleid van categoriale bescherming voor alle naar Nederland
komende personen afkomstig uit een dergelijk land, geenszins (meer) hoeft te
zijn geïndiceerd. In deze gevallen zal eerder een ruimhartig toelatingsbeleid
uitkomst moeten bieden.
Het tweede geval betreft een land in (burger)oorlog. In het
algemeen is het enkele bestaan van (burger)oorlog onvoldoende reden voor een
beleid van categoriale bescherming. Het criterium van de bijzondere hardheid is
niet formeel van aard (afkondiging van de staat van beleg, de staat van oorlog
of het bestaan van een enige vorm van gewapend conflict), maar materieel van
aard (te weten de vraag of risico's die bij terugkeer mede voortvloeien uit het
bedoelde gewapend conflict uit humanitair/oorlogsrechtelijk oogpunt
onverantwoord zijn). Er is in het algemeen pas aanleiding voor een beleid van
categoriale bescherming indien de (burger)oorlog het dagelijks leven in het
land dermate ontwricht, dat deze humanitair onverantwoorde risico's optreden.
Dit kan het geval zijn als er schendingen van het oorlogsrecht optreden,
waarbij primair wordt gedacht aan schendingen van de rechten van ongewapende
burgers. Dit kan ook het geval zijn als centrale overheid noch de facto
autoriteiten bescherming kunnen bieden tegen het oorlogsgeweld dan wel tegen
het banditisme dat het gevolg is van deze situatie, met dien verstande dat ook
de feiten ten aanzien van de andere drie factoren van voldoende gewicht moeten
zijn. Dit standpunt brengt tevens met zich dat indien niet langer sprake is van
oorlogsgeweld, bijvoorbeeld in geval van een de facto staakt-het-vuren, een
beleid van categoriale bescherming niet langer meer kan zijn
geïndiceerd.
ad d
De laatste factor van belang is de mate van geografische
spreiding van het geweld. De vraag die hier moet worden gesteld is of de
schendingen van de fysieke integriteit beperkt zijn tot bepaalde gebieden,
althans talrijker zijn in bepaalde gebieden dan andere. Indien het geweld tot
een bepaald gebied is beperkt en het reizen van dit gebied naar andere gebieden
in het land in het algemeen geen problemen oplevert, dan zal niet per sé een
beleid van categoriale bescherming zijn geïndiceerd.
|
Vc 2013
C2/4.2 | 4.2 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d Vw, categoriale bescherming |
| |
| |
|
topVc 2013 Deel C - 2/ 4.2 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d Vw, categoriale bescherming
Algemeen
Het wettelijk kader voor de toepassing van categoriale bescherming staat beschreven in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw.
De Minister is op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw bevoegd tot het instellen van een beleid van categoriale bescherming. De Minister weegt de indicatoren uit artikel 3.106 Vb bij zijn besluit om voor een bepaald land of voor een bepaald deel van een land een beleid van categoriale bescherming in te stellen, voort te zetten of in te trekken. Elk van de indicatoren kan de doorslag geven op de vraag of de Minister een beleid van categoriale bescherming instelt of niet (meer) instelt.
De Minister beziet de vraag of een beleid van categoriale bescherming is geïndiceerd, in een bredere context. Alternatieven voor een beleid van categoriale bescherming kunnen gelegen zijn in het voeren van een besluit-of vertrekmoratorium. De Minister kan ook (tijdelijk) afzien van het instellen van een beleid van categoriale bescherming, in ieder geval in afwachting van:
nader onderzoek naar de situatie in het land van herkomst;
(nieuwe) ontwikkelingen in de algemene situatie in het land van herkomst.
Aan de weging van de indicatoren uit artikel 3.106 Vb worden nadere beleidsregels ten grondslag gelegd.
Aard van het geweld in het land van herkomst
Bij de vraag of een beleid van categoriale bescherming moet worden ingesteld, wordt een combinatie van de volgende vier factoren betrokken, die een rol spelen bij de aard van het geweld in een (deel van een) land van herkomst:
de ernst van schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht;
de mate van willekeur van dit geweld;
de mate waarin het geweld voorkomt;
de mate van geografische spreiding van het geweld.
De Minister betrekt bij de vraag of een beleid van categoriale bescherming moet worden ingesteld het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land van herkomst. De Minister kan ook gebruik maken van andere openbare informatie uit objectieve bronnen.
Als ernstige schendingen van mensenrechten gelden de schending van de fysieke integriteit en de schending van het oorlogsrecht. Het bestaan van stelselmatige achterstelling of corruptie vormt geen onderdeel voor de vraag of een beleid van categoriale bescherming moet worden ingesteld.
Bij de mate van willekeur van het geweld is de ongerichtheid en de onvoorspelbaarheid van het geweld van belang, in de zin dat het moet gaan om een uitzonderlijke mate van willekeur, waar elke (onschuldige) burger het slachtoffer van kan worden.
Bij de mate waarin het geweld voorkomt is de vraag relevant hoe grootschalig het geweld voorkomt en hoe groot het risico is dat een willekeurige burger slachtoffer wordt van het geweld. In ieder geval twee situaties zijn te onderscheiden:
een extreem repressief regime;
een land in (burger)oorlog.
Het bestaan van een repressief regime of de omstandigheid dat een land in burgeroorlog verkeert, vormt op zichzelf onvoldoende reden om een beleid van categoriale bescherming in te stellen. Het gaat om de vraag of sprake is van onverantwoorde risico’s bij terugkeer vanwege het repressieve regime of de oorlogssituatie. Voor de instelling van een beleid van categoriale bescherming is het in ieder geval van belang in hoeverre de (de facto) autoriteiten:
een ernstige inbreuk op de mensenrechten plegen of toestaan;
het geweld hebben geïnstitutionaliseerd;
het oorlogsrecht schenden, in de mate dat het dagelijks leven in het land zodanig ontwricht is, dat humanitair onverantwoorde risico’s optreden;
onvoldoende bescherming kunnen bieden tegen het oorlogsgeweld of banditisme ten gevolge van de burgeroorlog.
De Minister hoeft geen beleid van categoriale bescherming in te stellen, indien alle volgende situaties van toepassing zijn:
het geweld tot een bepaald gebied is beperkt;
het reizen van dit gebied naar andere gebieden in het land in het algemeen geen problemen oplevert.
Voor de situatie dat een verblijfsalternatief elders in het land beschikbaar is, wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.6 Vc (onder verblijfsalternatief).
Activiteiten van internationale organisaties
De Minister houdt bij de vraag of een beleid van categoriale bescherming ingesteld moet worden, in ieder geval rekening met:
de aanwezigheid en activiteiten in het land van herkomst van VN-organisaties (zoals UNDP, UNICEF, WHO);
activiteiten van de UNHCR met betrekking tot repatriëring en ondersteuning bij spontane terugkeer naar het land van herkomst van ontheemden en vluchtelingen;
de leidende en coördinerende rol van UNHCR in de uitvoering van een gefaseerde en ordelijke terugkeer van ontheemden en vluchtelingen;
de aanwezigheid en activiteiten van internationale hulporganisaties (zoals Internationale Rode Kruis, Artsen zonder Grenzen);
de mate van veroordeling van de situatie in een land van herkomst door de internationale gemeenschap, zoals in conclusies in resoluties van de belangrijkste organen van de VN.
Beleid in andere landen van de EU De Minister houdt bij de vraag of in verband met het beleid in andere landen van de EU een beleid van categoriale bescherming ingesteld moet worden, in ieder geval rekening met de mate van homogeniteit van het beleid tussen de landen, waarvan het beleid wordt onderzocht.
De Minister kan in ieder geval om de volgende redenen het beleid van een land van de EU onderzoeken:
het land ligt in de nabijheid van het Nederland;
het land lijkt voor wat betreft asielpopulatie op Nederland.
Voorwaarden
De IND verleent aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw indien voldaan wordt aan alle volgende voorwaarden:
de Minister heeft op grond van de indicatoren van artikel 3.106 Vb het besluit genomen om voor een bepaald land of een deel van een land een beleid van categoriale bescherming in te stellen;
de vreemdeling heeft de nationaliteit van het land, waarvoor een beleid van categoriale bescherming geldt;
er is geen twijfel over de identiteits-en nationaliteitsgegevens van de vreemdeling;
de vreemdeling heeft geen verblijfsalternatief in een ander deel in het land van herkomst (zie paragraaf C2/6.2.6 Vc).
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw, als de gronden om een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen als beschreven in paragraaf C2/5 en C2/6 Vc daartoe aanleiding geven.
De IND trekt een verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw, in of wijst een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af, indien in ieder geval de volgende gronden zich voordoen:
de gronden als beschreven in paragraaf C2/8 Vc;
de vreemdeling voldoet niet meer aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder d, Vw.
|
top |
top |
|