TERUG naar Overzicht van Vc 2000 en Vc 2013
In onderstaande tabel staat in de linker kolom de tekst van de bepaling zoals die op 31 maart 2013 luidde in Vc 2000.
In de rechter kolom staat de HUIDIGE tekst zoals die OP 1 april 2013 in de Vc 2013 voorkomt.
Vc 2000

Vc 2000 Deel C - 22 / 5.4. Klachten bij internationale instanties

In het kader van de internationale bescherming van de rechten van de mens zijn verschillende verdragen tot stand gekomen. Nederland is partij bij de meeste van deze mensenrechtenverdragen. Aan een aantal van deze verdragen is de oprichting van een internationale instantie gekoppeld die toezicht houdt op de naleving van de verdragsbepalingen. Vreemdelingen die tevergeefs de nationale asielprocedure hebben doorlopen en met uitzetting worden bedreigd, kunnen zich in laatste instantie wenden tot één van deze internationale instanties. Enkele mensenrechtenverdragen bevatten namelijk bepalingen die Nederland expliciet of impliciet verbieden personen uit te zetten naar een land waar zij een reëel risico lopen op foltering of een andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. De met uitzetting bedreigde vreemdeling kan bij de desbetreffende instantie een klacht tegen de Nederlandse staat indienen en een beroep doen op de in het desbetreffende verdrag opgenomen bepaling.

De internationale instanties waar een met uitzetting bedreigde vreemdeling zich tot kan wenden zijn:

- het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof houdt toezicht op de naleving van het EVRM (zie ook C22/5.4);

- het Comité voor de rechten van de mens (Human Rights Committee). Dit comité houdt toezicht op de naleving van het Bupo. Artikel 7 van dit Verdrag bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen, of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. In het bijzonder mag niemand, zonder zijn in vrijheid gegeven toestemming, worden onderworpen aan medische of wetenschappelijke experimenten;

- het Comité tegen Foltering (Committee Against Torture). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Internationale Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Artikel 3 van dit Verdrag bepaalt dat geen enkele Verdragsstaat een persoon uit mag zetten of terugzenden naar of uitleveren aan een andere staat wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij daar gevaar zou lopen te worden onderworpen aan foltering.

Zolang een toezichthoudend orgaan aan een ingediende klacht geen verzoek aan de Nederlandse staat koppelt om opschorting van de uitzetting van de vreemdeling in afwachting van de uitspraak, wordt de uitzetting in beginsel geëffectueerd, tenzij dit om een andere reden niet mogelijk of wenselijk is. De klacht vormt in dat geval geen belemmering voor inbewaringstelling ter fine van verwijdering uit Nederland.

Indien het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de Nederlandse staat op grond van Rule 39 verzoekt om de uitzetting van de klager uit Nederland op te schorten, is Nederland gehouden hieraan te voldoen.

Een verzoek van het toezichthoudend orgaan van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen foltering is niet juridisch bindend. Aan een dergelijk verzoek wordt echter in beginsel voldaan. De omstandigheid dat een asielaanvraag in AC Schiphol is afgedaan waarbij tevens in het kader van de grensbewaking de vrijheidsbenemende maatregel van artikel 6 Vw is opgelegd, kan aanleiding zijn om een verzoek om opschorting niet te honoreren. De rechter dient dan wel akkoord te zijn gegaan met de bewaring en de afdoening in de AC-procedure. Ook in dat geval moet de individuele zaak nog worden bestudeerd om na te gaan of er geen omstandigheden zijn die aanleiding vormen het verzoek om opschorting toch te honoreren.

Een criminele achtergrond van een vreemdeling, of de omstandigheid dat procedure op procedure is gevolgd met de enkele doelstelling om de uitzetting te vertragen, weegt mee in het nadeel van de vreemdeling. Op zichzelf zijn deze laatstgenoemde omstandigheden echter onvoldoende zwaarwegend om een verzoek niet te honoreren.

In het geval een verzoek om opschorting van de uitzetting wordt gehonoreerd, volgt steeds de opheffing van de eventuele vreemdelingenbewaring. De Minister geeft de Korpschef een dienovereenkomstige bijzondere aanwijzing.

Indien het eindoordeel van het toezichthoudend orgaan is, dat de voorgenomen uitzetting in strijd is met de bepalingen van het Verdrag, zal in de regel statusverlening volgen. Een verblijfsvergunning asiel zal dan worden verleend, tenzij sprake is van aspecten zoals bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag of andere redenen die zich verzetten tegen verlening van een verblijfsvergunning. In dat geval blijft statusverlening achterwege, maar onthoudt de overheid zich van uitzettingsactiviteiten.

Vc 2013
C2/99. Rechtsmiddelen

top

Vc 2013 Deel C - 2/ 9. Rechtsmiddelen


Voorlopige voorziening

De IND staat de vreemdeling toe de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten. Voor de gevallen waarin een verzoek om voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht wordt verwezen naar paragraaf B1/10 Vc.

Een interim measure van het EHRM, een zogenoemde Rule 39, wordt gelijk gesteld met een toegewezen voorlopige voorziening.

Klachten bij internationale instanties

De internationale instanties waar een met uitzetting bedreigde vreemdeling zich tot kan wenden zijn:

  • het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof houdt toezicht op de naleving van het EVRM;

  • het Comité voor de rechten van de mens (Human Rights Committee). Dit comité houdt toezicht op de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (BUPO);

  • het Comité tegen Foltering (Committee Against Torture). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Internationale Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.

    Deze instanties worden aangeduid als ‘toezichthoudend orgaan’.

    De DT&V mag de vreemdeling uit Nederland uitzetten als het toezichthoudend orgaan geen verzoek doet aan Nederland om opschorting van de uitzetting van de vreemdeling, in afwachting van de uitspraak op de klacht van de vreemdeling bij dat toezichthoudend orgaan. De DT&V kan de vreemdeling in vreemdelingenbewaring stellen om de gedwongen terugkeer uit Nederland te bevorderen.

    De DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten. Als uitzondering op de regel dat de DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten, kan de DT&V kan weigeren te voldoen aan een verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten:

  • als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel is afgewezen in AC Schiphol; en
  • aan de vreemdeling in het kader van de grensbewaking de vrijheidsbenemende maatregel van


    artikel 6 Vw is opgelegd. De DT&V moet nagaan of er omstandigheden zijn die aanleiding vormen het verzoek te honoreren.

    Als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de Nederlandse staat op grond van Rule 39 verzoekt om de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland op te schorten, mag de DT&V de vreemdeling niet uitzetten.

    De DT&V betrekt bij de beoordeling van het verzoek van een toezichthoudend orgaan de omstandigheid dat:

  • de vreemdeling strafbare feiten heeft gepleegd;

  • de vreemdeling opeenvolgende aanvragen om een verblijfsvergunning heeft gedaan met het doel om de uitzetting te vertragen. Dit zijn aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel of regulier die de IND als herhaalde aanvragen aanmerkt als bedoeld in artikel 3.1 Vb.

    Als de DT&V het verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten honoreert, heft de DT&V de eventuele vreemdelingenbewaring van de vreemdeling op.

    Als het toezichthoudend orgaan als eindoordeel geeft dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met de bepalingen van het Verdrag waar het orgaan op toeziet, verleent de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als sprake is van aspecten als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. De DT&V zal de vreemdeling niet uitzetten als de IND geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend aan de vreemdeling.


  • top
    top