Vc 2000
Vc 2000 Deel C - 24 / 12.2.2.
Christenen
Het christendom wordt in de grondwet als minderheidsreligie erkend.
Discriminatie op religieuze gronden komt echter voor. Voor erkende
religieuze minderheden (zoals christenen) is het uiterst moeilijk in
geval van discriminatie op religieuze gronden een beroep te doen op de
overheid.
Uit het ambtsbericht blijkt dat de overheid geen
direct verband legt tussen geloofsovertuiging en vervolging maar dat
zij wel een verband legt tussen evangelisering en vervolging. In
vergelijking met 'oude' kerken staan de (over het
algemeen actiever evangeliserende) 'nieuwe' kerken om
deze reden in een grotere belangstelling van de autoriteiten. Bezoekers
- en met name leiders - van deze 'nieuwe'
kerken lopen daarom meer kans hinder van de autoriteiten te
ondervinden.
Het enkele feit dat een persoon geboren christen
is of tot het christendom is bekeerd, is niet voldoende om vervolging
dan wel schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer aan te
nemen.
Bij de individuele beoordeling van asielaanvragen wordt
uitgegaan van de notie dat Iraanse christen asielzoekers behoren tot
een groep die bijzondere aandacht vraagt. Door van dit gegeven uit te
gaan, worden minder eisen gesteld ten aanzien van de aannemelijkheid
van het individuele asielrelaas. Dit betekent dat wanneer een
vreemdeling in Iran vanwege zijn geloof problemen heeft ondervonden van
de zijde van de autoriteiten of van medeburgers en deze met geringe
indicaties geloofwaardig kan maken, het aannemelijk wordt geacht dat
sprake is van negatieve aandacht bij terugkeer naar het land van
herkomst. In dat geval komt hij, behoudens contra-indicaties, op grond
van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking voor een
verblijfsvergunning asiel.
In Nederland
bekeerde christenen
Iraniërs die zich in het
buitenland hebben bekeerd en vervolgens terugkeren naar Iran, komen
aldaar in dezelfde positie te verkeren als andere personen die zich tot
het christendom hebben bekeerd. Ten aanzien van Iraanse christenen die
in Nederland zijn bekeerd tot het christendom is C2/2.6 van toepassing.
Voor hen geldt voorts dat zij op grond van artikel 29, eerste lid,
onder b Vw in aanmerking kunnen komen voor de verlening van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wanneer zij aannemelijk
maken dat zij bekeerd zijn en dat zij al problemen hebben ondervonden
om andere redenen dan de nieuwe, in Nederland aangenomen
geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende redenen vormen om een
verblijfsvergunning asiel te
verlenen.
|