Vc 2000
Vc 2000 Deel C - 24 / 24.3.4.4. Alleenstaande
vrouwen
Uit het ambtsbericht van de Minister
van BuZa komt naar voren dat de positie van alleenstaande vrouwen
slechter is dan die van vrouwen in het algemeen omdat zij bescherming
van een man ontberen.
Indien een alleenstaande vrouw
aannemelijk heeft gemaakt een gegronde vrees voor een onmenselijke
behandeling te hebben bij terugkeer naar haar land, kan op grond van
artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning worden
verleend. Het enkele feit dat de vreemdeling een alleenstaande vrouw
is, is onvoldoende voor de conclusie dat er gegronde vrees is voor
onmenselijke behandeling.
Ten aanzien van alleenstaande vrouwen
wordt in de regel aangenomen dat, indien sprake is van een gegronde
vrees, in de regel niet een vestigingsalternatief in Centraal- en
Zuid-Somalië kan worden tegengeworpen (zie verder
7.2).
Een vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand
indien de huwelijksband met de echtgenoot verbroken is, of indien zij
ongehuwd is en de band met het gezin waartoe ze ten tijde van haar
vertrek uit Somalië behoorde, als verbroken kan worden
beschouwd.
Onder gezin wordt enkel het ouderlijk gezin, de
vader en moeder verstaan. De gezinsband met de vader is hierbij
relevant. Dat betekent dat banden met andere mannelijke familieleden,
bijvoorbeeld meerderjarige zoons, broers of ooms, hierbij niet worden
meegewogen.
Om aan te tonen dat een vrouw alleenstaand is op
grond van een verbroken gezinsband, dient in beginsel - indicatief -
bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen
hierover aanvullende gegevens te worden overgelegd en/of plausibele,
aannemelijke en consistente verklaringen te worden
afgelegd.
|