Vc 2000
Vc 2000 C4/3.10.4. De betrokken vreemdeling kan terugkeren naar het derde
land
In het kader van artikel 31,
tweede lid, aanhef en onder j, Vw behoeft niet te zijn vastgesteld dat
de vreemdeling wedertoelating verkrijgt in het derde land. Hier is dus een
verschil met de weigeringsgrond van artikel 31,
tweede lid, onder i, Vw (land van eerder verblijf).
Dit laat zich verklaren uit het feit dat
artikel 31, tweede lid, onder i, Vw
wordt toegepast zonder voorafgaande statusdeterminatie. Bij de toepassing van
de derdelandenexceptie is daarentegen reeds vastgesteld dat geen sprake is van
een grond voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van
artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c,
Vw.
Het is echter onredelijk om in het geheel geen rekening te
houden met wedertoelatingsmogelijkheden. Het criterium dat hiervoor wordt
gehanteerd, is dat niet onaannemelijk is dat het derde land de betrokken
vreemdeling toegang zal geven tot zijn grondgebied. Dit criterium sluit tevens
aan bij het uitgangspunt dat op de vreemdeling ingevolge
artikel 45, eerste lid, onder b, Vw de
rechtsplicht rust om Nederland te verlaten.
Het is aan de vreemdeling om feiten en omstandigheden
aannemelijk te maken dat het land van eerder verblijf de vreemdeling geen
toegang zal geven tot het grondgebied.
Of niet onaannemelijk is dat een vreemdeling kan terugkeren
naar het derde land, kan blijken uit onder meer de navolgende voorhanden zijnde
informatie:
- omtrent de wijze waarop vreemdelingen vrijwillig naar het
derde land terugkeren;
- omtrent de wijze waarop het derde land doorgaans omgaat
met het verlenen van reisdocumenten aan vreemdelingen uit landen waarvoor een
beleid van categoriale bescherming geldt;
- omtrent de verwijdering van een vreemdeling naar het
derde land;
- een individueel schriftelijk bericht van het derde
land.
Als geen informatie voorhanden is en overigens ook weinig of
niets bekend is over de mogelijkheid van toegang tot het derde land moet aan de
hand van het individuele relaas worden bezien of terugkeer niet onaannemelijk
is.
Ingeval informatie voorhanden is waaruit blijkt dat de
categorie vreemdelingen waartoe de betrokken vreemdeling behoort niet kan
terugkeren naar het derde land, is ook het individuele relaas van de
vreemdeling van belang.
Terugkeer naar het derde land wordt onder meer niet
onaannemelijk geacht ingeval een vreemdeling reeds eerder het derde land zonder
problemen is ingereisd. In een dergelijk geval dient de vreemdeling aannemelijk
te maken dat de toegang tot het derde land ditmaal wel zal worden geweigerd.
Dit geldt ook naarmate een vreemdeling langer heeft verbleven in het derde
land. Uitgangspunt hierbij is dat naarmate het verblijf in een derde land
langer duurt, de terugkeermogelijkheden toenemen dan wel dat maatregelen
getroffen hadden kunnen worden om terugkeer veilig te stellen.
Indien is gebleken dat een vreemdeling aan zichzelf heeft te
wijten dat hij niet kan terugkeren naar het derde land, blijft dit voor diens
eigen rekening. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld de omstandigheid
dat de vreemdeling reis- en/of identiteitsdocumenten heeft vernietigd of
ingeval de vreemdeling een strafbaar feit heeft gepleegd in het derde
land.
|
Vc 2013
C2/6.2.6 | 6.2.6 Verblijfsalternatief |
| |
| |
|
topVc 2013 Deel C - 2/ 6.2.6 Verblijfsalternatief
De IND past artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, Vw uitsluitend toe bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw. Alvorens artikel 31, tweed lid, aanhef en onder j, VW toe te passen, moet de IND aantonen dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
de vreemdeling heeft verbleven in een derde land;
de vreemdeling heeft bescherming of had bescherming kunnen hebben in een derde land;
het is aannemelijk dat de vreemdeling kan terugkeren naar het derde land.
De IND weegt de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten het land van herkomst mee. De IND past artikel 31, tweede lid, onder j, Vw niet toe in gevallen waarin de asielzoeker in Nederland al eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen en het verblijf in het derde land ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend was bij de IND.
Verblijf in een derde land
De IND neemt eerder verblijf aan indien de vreemdeling fysiek aanwezig is geweest op het grondge-bied van een derde land voorafgaand aan de komst naar Nederland. De IND hanteert geen minimum duur.
Bescherming in een derde land
De IND stelt vast dat er voldoende bescherming voor de vreemdeling is in een derde land, indien er aan alle volgende criteria wordt voldaan:
het derde land is geen land ten aanzien waarvan een beleid van categoriale bescherming geldt;
in het derde land heeft de vreemdeling niet vrezen voor een behandeling als bedoeld in paragraaf C2/3.1 Vc of paragraaf C2/3.2Vc;
de vreemdeling heeft in het derde land niet verbleven onder bijzondere schrijnende persoonlijke omstandigheden;
het derde land zet vreemdelingen die in aanmerking komen voor categoriale bescherming niet zonder bepaling van het risico dat zij daarbij lopen uit naar het land van herkomst.
In het geval er openbare informatie uit objectieve bron voorhanden is waaruit blijkt dat de categorie vreemdelingen waartoe de vreemdeling behoort geen bescherming krijgt of had kunnen krijgen in het derde land, weegt de IND deze informatie af tegen de verklaringen van de vreemdeling. Indien uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt dat hij wel bescherming genoot of had kunnen genieten, kan de IND het verblijf in het derde land aan de vreemdeling tegenwerpen.
De betrokken vreemdeling kan terugkeren naar het derde land
Om artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j, Vw toe te kunnen passen moet de IND aannemelijk maken dat het derde land de vreemdeling toegang zal geven. De IND beoordeelt de mogelijkheid van toelating van de vreemdeling tot het derde land als aannemelijk indien de vreemdeling al eerder ongehinderd het derde land is ingereisd. Naarmate de vreemdeling langer in het derde land heeft verbleven, worden zijn terugkeermogelijkheden geacht toe te nemen.
De IND kan in ieder geval door middel van de volgende informatie aannemelijk maken dat een vreemdeling kan terugkeren naar het derde land:
de wijze waarop andere vreemdelingen vrijwillig naar het derde land terugkeren;
de wijze waarop andere vreemdelingen naar het derde lande verwijderd worden;
de wijze waarop het derde land doorgaans omgaat met het verlenen van reisdocumenten aan vreemdelingen uit landen waarvoor een beleid van categoriale bescherming geldt;
een schriftelijk bericht van het derde land dat de vreemdeling zal worden toegelaten.
De IND beoordeelt de mogelijkheid tot terugkeer naar het derde lande in ieder geval aan de hand van:
openbare informatie uit objectieve bron, voor zover deze informatie voor handen is;
de verklaringen van de vreemdeling over zijn mogelijkheden tot terugkeer.
De IND past artikel 31 tweede lid, aanhef en onder i, Vw ook, indien de IND vaststelt dat de vreemdeling door eigen toedoen niet kan terugkeren naar het derde land.
|
top |
top |
|