Vc 2000
Vc 2000 C4/3.8.2. Doorreis en verblijf
Op grond van artikel 3.106a, tweede lid, Vb kan de asielaanvraag alleen worden afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, onder h, Vw als de vreemdeling een zodanige band met het derde land heeft, dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan.
De afwijzingsgrond van artikel 31, tweede lid, onder h, Vw wordt alleen toegepast indien er sprake is van verblijf in een veilig derde land, dus niet als de vreemdeling alleen is doorgereisd door dat land. Er is sprake van verblijf als uit objectieve feiten of omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had om naar Nederland te reizen. Als richtlijn wordt de volgende stelregel gehanteerd:
- Een verblijf van twee weken of meer in een derde land wijst erop dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had naar Nederland te reizen, tenzij uit objectieve feiten en/of omstandigheden (zoals overgelegde documenten) blijkt dat hij die intentie in het land van herkomst wél had.
- Indien de vreemdeling minder dan twee weken in een derde land heeft verbleven, wordt aangenomen dat hij in het land van herkomst de intentie had om naar Nederland te reizen, tenzij uit objectieve feiten/omstandigheden (zoals overgelegde documenten) het tegenovergestelde blijkt. Te denken valt aan reisdocumenten die geen enkele indicatie voor een reis naar Nederland opleveren.
|
Vc 2013
C2/6.2.4 | 6.2.4 Veilig land van herkomst en veilig derde land |
| |
| |
|
topVc 2013 Deel C - 2/ 6.2.4 Veilig land van herkomst en veilig derde land
De IND wijst een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, Vw respectievelijk artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, Vw als de vreemdeling afkomstig is uit of heeft verbleven in een land dat weliswaar partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de verdragen genoemd in artikel 30, onder d, Vw, maar waarvan uit feiten van algemene bekendheid is gebleken dat dit land de verdragsverplichtingen niet nakomt.
Bij de beantwoording van de vraag of het land van herkomst van de vreemdeling of het derde land waar de vreemdeling heeft verbleven ten aanzien van de vreemdeling zijn verdragsverplichting niet nakomt, geldt een tussen de IND en de vreemdeling een gedeelde bewijslast:
de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling of het derde land waar hij heeft verbleven de verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt;
de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling of het derde land waar de vreemdeling heeft verbleven in de praktijk de verdragsverplichtingen nakomt.
De IND neemt in ieder geval in de volgende situaties aan dat een land van herkomst of een derde land zijn verdragsverplichtingen niet nakomt:
landen waarop artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw (categoriale bescherming) van toepassing is;
landen waarop een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw van toepassing is;
landen waarvan uit ambtsberichten blijkt dat zij elementaire mensenrechten schenden.
Doorreis en verblijf
De IND wijst de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen af op grond van
artikel 31, tweede lid, onder h, Vw als de vreemdeling heeft verbleven in een veilig derde land. Deze
regel is niet van toepassing als de vreemdeling het veilige derde land is doorgereisd zonder daar te
verblijven. Er is sprake van verblijf van de vreemdeling in een veilig derde land als uit objectieve feiten
of omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling in het land van herkomst niet de intentie had om
naar Nederland te reizen.
De IND neemt in ieder geval aan dat een vreemdeling geen intentie had om naar Nederland te reizen,
als de vreemdeling gedurende twee weken of langer in een veilig derde land heeft verbleven.
Deze regel gaat niet op als uit objectieve feiten of omstandigheden (bijvoorbeeld uit documenten)
blijkt dat de vreemdeling in het land van herkomst wel de intentie had om naar Nederland te reizen.
|
top |
top |
|