TERUG naar Overzicht van Vc 2000 en Vc 2013
In onderstaande tabel staat in de linker kolom de tekst van de bepaling zoals die momenteel luidt in Vc 2013.
In de rechter kolom staat de oorspronkelijke tekst zoals die (in verschillende bepalingen) in de Vc 2000 voorkwam.
Vc 2013

Vc 2013 - A1 / 4.10. Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland

De visumplichtige vreemdeling moet, om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa, met bewijsmiddelen aantonen dat hij:

  • een familie- of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland in de zin van artikel 8.7, tweede en derde lid Vb;

  • een ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) is van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland en een duurzame relatie met die onderdaan heeft, in de zin van artikel 8.7, vierde lid Vb.

  • Als de vreemdeling niet overtuigend kan aantonen dat hij behoort tot de hiervoor genoemde categorieën, dan geldt het reguliere visumbeleid.

    De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt in ieder geval aan dat sprake is van een duurzame relatie als de vreemdeling kan aantonen dat de ongehuwde partner en de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer:

  • al gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren;

  • (recentelijk) gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd;

  • uit de relatie een kind is geboren.

  • Bewijsmiddelen om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding of samenwoning buiten Nederland zijn in ieder geval:

  • een bewijs van inschrijving in de GBA;

  • huurcontracten;

  • hypotheken voor de aankoop van een huis op beide namen;

  • overige aanzienlijke en langlopende juridische of financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan;

  • afschriften van rekeningen op beide namen.

  • In alle gevallen dient het om een bestaande duurzame relatie te gaan.

    Wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking de afgifte van een visum uitsluitend weigeren:

  • op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid onder a en b Vb;

  • als sprake is van rechtsmisbruik of fraude zoals schijnhuwelijk.

  • De gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid Vb worden als volgt uitgelegd.

    Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder a Vb

    De ambtenaar belast met de grensbewaking baseert de beoordeling uitsluitend op het persoonlijk gedrag van de vreemdeling. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet het evenredigheidsbeginsel in acht nemen (artikel 3:4 Awb). Strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf vormen onvoldoende grond om de vreemdeling toegang te weigeren. Van een bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is in ieder geval sprake in de volgende situaties:

  • de vreemdeling staat in het OPS gesignaleerd als 'ongewenst vreemdeling' of 'ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw';

  • de vreemdeling is in het bezit van verboden wapens;

  • de vreemdeling is in het bezit van verdovende middelen; of

  • de vreemdeling wordt verdacht van mensenhandel.

  • De ambtenaar belast met de grensbewaking moet ook in dat geval aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling vaststellen dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.

    Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder b Vb

    Het gaat hier om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de publicaties van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Op www.Rijksoverheid.nl worden de laatste ontwikkelingen over infectieziekten bijgehouden.

    Artikel 8.8, eerste lid, aanhef en onder c Vb

    De vreemdeling moet bij de eerdere verwijdering om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid aangemerkt zijn als een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. De vreemdeling die eerder om redenen van de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid is verwijderd mag na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen.

    In het geval de vreemdeling ongewenst is verklaard moet de vreemdeling een aanvraag indienen tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.

    De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.

    De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan de vreemdeling op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb en gebruikt hiervoor model M18. De motivering in model M18 moet concreet zijn. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag niet volstaan met de enkele mededeling dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet de ambtenaar belast met de grensbewaking vermelden dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet een (toegangs)weigeringsstempel aanbrengen op het geldige document voor grensoverschrijding van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en van hun familieleden.

    Vc 2000
    A2/6.2.2.2Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)

    top

    Vc 2000 Deel A - 2 / 6.2.2.2. Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)

    De gunstiger regels in verband met toegang voor onderdanen van de EU, EER en Zwitserland, alsmede hun familieleden, zijn in de Vw en het Vb verwerkt. Verwezen wordt naar hoofdstuk 8, Afdeling 2, paragraaf 2 Vb. In het kader van toegang en de eerste periode van het rechtmatig verblijf zijn de artikelen 8.7 tot en met 8.11 Vb het meest relevant.

    Artikel 8.7 Vb geeft aan welke vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Voor een nadere uitwerking van (de bepalingen die gelden voor) de categorieén vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen naar B10.

    Voor de onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede voor de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, gelden in beginsel de in de artikelen 4 Vw en 4.4, 4.6 en 4.8 tot en met 4.16 Vb genoemde algemene verplichtingen in verband met grenscontrole. Zij kunnen bij passage van de buitengrens in beginsel (enkel) aan een minimumcontrole worden onderworpen (zie A2/5.2.1).

    Visa

    Voor wat betreft het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding geldt voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland dat naast een geldig nationaal paspoort ook een geldige identiteitskaart volstaat.

    Het familielid dat onderdaan is van een derde land dient echter, indien er sprake is van een visumplichtige nationaliteit, in beginsel te beschikken over een geldig nationaal paspoort dat is voorzien van een visum (zie A2/4.3.1 voor het visumvereiste). Zoals is aangegeven in A2/4.3.1, zijn (visumplichtige) familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb vrijgesteld van de visumplicht als zij in het bezit zijn van een geldige verblijfskaart met de aantekening 'familielid van een burger van de Unie', afgegeven door één van de landen van de EU, de EER of Zwitserland, en samenreizen met of zich voegen bij de betreffende EU-onderdaan.

    Ten aanzien van bepaalde categorieén familie- en gezinsleden van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die ingevolge Verordening 539/2001 visumplichtig zijn, gelden - voor zover zij (nog) niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfskaart met de aantekening 'familielid van een burger van de Unie' - gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa. Ongeacht de beoogde verblijfsduur kan voor inreis worden volstaan met een (Schengen)visum kort verblijf. Het familielid hoeft bovendien niet te voldoen aan de criteria voor visumverlening die zien op de tijdige terugkeer naar het land van herkomst en hoeft ook niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie A2/4.3.3.1). Om die redenen is het familielid of gezinslid vrijgesteld van het beantwoorden van vragen op het visum-aanvraagformulier met betrekking tot die criteria. Bovendien dient het visum versneld en kosteloos te worden verstrekt.

    Ten aanzien van de kring van familieleden en gezinsleden, voor wie de gunstigere regels gelden, wordt verwezen naar artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb. Het gaat hier uitsluitend om bepaalde familieleden of gezinsleden van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland, welke onderdaan gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer. De onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland dient zich te begeven naar of te verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en het familielid of gezinslid dient deze onderdaan te begeleiden of zich bij hem te voegen.

    Om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa dient de visumplichtige vreemdeling met objectieve bewijzen aan te tonen dat hij familielid of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb. Indien de familierechtelijke relatie als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb niet overtuigend kan worden aangetoond geldt het reguliere visumbeleid (zie A2/4.2.3).

    Een visumplichtige ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland dient aan te tonen dat hij een duurzame relatie met een burger van de Unie heeft in de zin van artikel 8.7, vierde lid, Vb om als begunstigde te worden aangemerkt. De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren.

    Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie, huurcontracten of anderszins aanzienlijke en langlopende juridische/financiéle verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes maanden. In alle gevallen dient het om een (nog immer) bestaande relatie te gaan.

    Wanneer overtuigend is aangetoond dat de aanvrager een familielid of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb kan de aanvraag om een visum slechts worden geweigerd:

    a.

    indien hij op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;

    b.

    in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;

    c.

    indien sprake is van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk.

    In het geval dat een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb aan de grens wordt aangetroffen en verzocht wordt om een visum om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij hem te voegen, wordt dit kosteloos verstrekt.

    In- of uitreisstempel

    Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht in de documenten van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland. Een stempel wordt evenmin aangebracht in de documenten van familieleden bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, op voorwaarde dat zij een door Zwitserland of één van de EU-/EER-landen afgegeven verblijfskaart overleggen (zie artikel 8.9 Vb).

    Grenscontrole

    Indien daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kunnen onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, worden onderworpen aan een grondige controle (zie A2/5.2.2). Ook vragen omtrent doel en duur van het verblijf kunnen worden gesteld indien niet vaststaat of het om een onderdaan van de EU, EER en Zwitserland gaat, dan wel de familieleden daarvan, en indien de antwoorden op die vragen noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de status van de betrokken persoon. Controle op bestaansmiddelen vindt echter niet plaats (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, en derde lid Vb) tenzij de status van de betrokken persoon onduidelijk is en deze controle noodzakelijk is voor de vaststelling van de status van betrokkene.

    Toegangsweigering

    Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, Vb kan aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding de toegang slechts worden geweigerd:

    a.

    indien zij op grond van hun persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen;

    b.

    in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;

    c.

    indien zij om redenen van de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland zijn verwijderd en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is verstreken.

    ad a

    Van belang is dat de beoordeling uitsluitend gebaseerd mag zijn op het persoonlijk gedrag van betrokkene. Bij de toepassing van deze bepaling moet het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen (artikel 3:4 Awb) en vormen strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf nog geen voldoende grond om toegang te weigeren. Van een dergelijke bedreiging kan onder meer sprake zijn indien de vreemdeling in het OPS staat gesignaleerd als 'ongewenst vreemdeling' of 'ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw' of bij bezit van verboden wapens, van verdovende middelen of bij verdenking van mensenhandel. Echter, ook in dat geval zal aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling moeten worden vastgesteld dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.

    ad b

    Het gaat hier enkel om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Daarbij kan, naast de in gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere ziekten als Sars. Verwezen wordt naar artikel 2 Infectieziektenwet.

    ad c

    Van belang is dat bij de eerdere verwijdering om redenen van openbare orde of nationale veiligheid is geoordeeld dat sprake was van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde of openbare veiligheid. De vreemdeling die eerder om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is verwijderd kan na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen. Gelet op het feit dat verblijfsbeéindiging persoonlijk gedrag vereist dat een actuele, werkelijke en (voldoende) ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, ligt het voor de hand dat de vreemdeling tevens ongewenst zal zijn verklaard (zie A5/6). In die gevallen betreft het in de Nederlandse situatie derhalve een aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.

    Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient bij de vreemdeling die onderdaan is (of stelt te zijn) van de EU, de EER of Zwitserland, voorafgaand aan toegangsweigering de IND te worden geraadpleegd (zie ook artikel 8.8, tweede lid, juncto artikel 8.7, eerste lid, Vb). Indien wordt overgegaan tot toegangsweigering moet een schriftelijke gemotiveerde beschikking worden uitgereikt (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb). Hiervoor kan model M18 worden gebruikt. De toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb. De motivering moet concreet zijn; er mag niet worden volstaan met de enkele mededeling dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet worden vermeld dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De behandeling van het administratief beroepschrift mag niet in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten, tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige voorziening. Het aanbrengen van een (toegangs)weigeringsstempel is van toepassing op onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en op hun familieleden.

    Vrije termijn

    Zoals aangegeven in A2/4.4.1, wordt sedert de implementatie op 29 april 2006 van Richtlijn 2004/38, ten aanzien van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland niet langer onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Ingevolge artikel 8.11, eerste lid, onder a en b, Vb heeft een vreemdeling (EU/EER onderdaan en onderdaan van Zwitserland) rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis indien hij:

  • beschikt over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort; of

  • het bewijs van zijn nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen levert.

    Een eerste termijn van drie maanden geldt ten aanzien van familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of Zwitserland, met dien verstande dat dat gezinslid in het bezit moet zijn van een geldig paspoort (zie artikel 8.11, tweede lid, Vb). Andere documenten dan het paspoort worden niet geaccepteerd.

    Overigens, een vreemdeling die niet beschikt over het vereiste document voor grensoverschrijding, kan pas worden uitgezet nadat hem gedurende een redelijke termijn de gelegenheid is gegeven dat document te verkrijgen of op andere wijze vast te stellen of te bewijzen dat hij het recht op vrij verkeer en verblijf geniet (zie artikel 8.8, vierde lid, Vb).

    top
    top
    top
    top
    top
    top
    top