topVc 2000 Deel A - 2 / 6.2.2.2. Onderdanen
van de EU, de EER en Zwitserland (en
familieleden)
De gunstiger regels in verband
met toegang voor onderdanen van de EU, EER en Zwitserland, alsmede hun
familieleden, zijn in de Vw en het Vb verwerkt. Verwezen wordt naar
hoofdstuk 8, Afdeling 2, paragraaf 2 Vb. In het kader van toegang en de
eerste periode van het rechtmatig verblijf zijn de artikelen 8.7 tot en
met 8.11 Vb het meest relevant.
Artikel 8.7 Vb geeft aan welke
vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van het
Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Voor een nadere
uitwerking van (de bepalingen die gelden voor) de categorieén
vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen naar B10.
Voor de
onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede voor de
familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid,
Vb, gelden in beginsel de in de artikelen 4 Vw en 4.4, 4.6 en 4.8 tot
en met 4.16 Vb genoemde algemene verplichtingen in verband met
grenscontrole. Zij kunnen bij passage van de buitengrens in beginsel
(enkel) aan een minimumcontrole worden onderworpen (zie
A2/5.2.1). Visa
Voor
wat betreft het vereiste om te beschikken over een geldig document voor
grensoverschrijding geldt voor onderdanen van de EU, de EER en
Zwitserland dat naast een geldig nationaal paspoort ook een geldige
identiteitskaart volstaat.
Het familielid dat onderdaan is van
een derde land dient echter, indien er sprake is van een visumplichtige
nationaliteit, in beginsel te beschikken over een geldig nationaal
paspoort dat is voorzien van een visum (zie A2/4.3.1 voor het
visumvereiste). Zoals is aangegeven in A2/4.3.1, zijn (visumplichtige)
familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid,
Vb vrijgesteld van de visumplicht als zij in het bezit zijn van een
geldige verblijfskaart met de aantekening 'familielid van een
burger van de Unie', afgegeven door één van de landen
van de EU, de EER of Zwitserland, en samenreizen met of zich voegen bij
de betreffende EU-onderdaan.
Ten aanzien van bepaalde
categorieén familie- en gezinsleden van onderdanen van de EU, de
EER en Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde
lid, Vb, die ingevolge Verordening 539/2001 visumplichtig zijn, gelden
- voor zover zij (nog) niet in het bezit zijn gesteld van een
verblijfskaart met de aantekening 'familielid van een burger van
de Unie' - gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en
afgifte van visa. Ongeacht de beoogde verblijfsduur kan voor inreis
worden volstaan met een (Schengen)visum kort verblijf. Het familielid
hoeft bovendien niet te voldoen aan de criteria voor visumverlening die
zien op de tijdige terugkeer naar het land van herkomst en hoeft ook
niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie
A2/4.3.3.1). Om die redenen is het familielid of gezinslid vrijgesteld
van het beantwoorden van vragen op het visum-aanvraagformulier met
betrekking tot die criteria. Bovendien dient het visum versneld en
kosteloos te worden verstrekt.
Ten aanzien van de kring van
familieleden en gezinsleden, voor wie de gunstigere regels gelden,
wordt verwezen naar artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb. Het
gaat hier uitsluitend om bepaalde familieleden of gezinsleden van een
onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland, welke onderdaan gebruik
maakt van zijn recht op vrij verkeer. De onderdaan van de EU, de EER of
Zwitserland dient zich te begeven naar of te verblijven in een andere
lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en het familielid
of gezinslid dient deze onderdaan te begeleiden of zich bij hem te
voegen.
Om in aanmerking te komen voor de toepassing van de
gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa
dient de visumplichtige vreemdeling met objectieve bewijzen aan te
tonen dat hij familielid of gezinslid is van een onderdaan van de EU,
de EER of Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of
vierde lid, Vb. Indien de familierechtelijke relatie als bedoeld in
artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb niet overtuigend kan worden
aangetoond geldt het reguliere visumbeleid (zie
A2/4.2.3).
Een visumplichtige ongehuwde
partner (niet zijnde een geregistreerde partner) van een onderdaan van
de EU, de EER en Zwitserland dient aan te tonen dat hij een duurzame
relatie met een burger van de Unie heeft in de zin van artikel 8.7,
vierde lid, Vb om als begunstigde te worden aangemerkt. De duurzame
relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk
bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de onderdaan
van de EU, de EER en Zwitserland die gebruik maakt van zijn recht op
vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een
gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of
indien uit de relatie een kind is geboren.
Om aan te tonen dat
sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke
huishouding, oftewel samenwoning, valt te denken aan het overleggen van
een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie,
huurcontracten of anderszins aanzienlijke en langlopende
juridische/financiéle verbintenissen die gezamenlijk zijn
aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en
afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes
maanden. In alle gevallen dient het om een (nog immer) bestaande
relatie te gaan.
Wanneer overtuigend is aangetoond dat de
aanvrager een familielid of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7,
tweede, derde of vierde lid Vb kan de aanvraag om een visum slechts
worden
geweigerd:
a. |
indien
hij op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en
ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
vormt; |
b. |
in het geval van potentieel
epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van
de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of
besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland
beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden
getroffen; |
c. |
indien sprake is van
rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk. |
In
het geval dat een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7,
tweede, derde of vierde lid Vb aan de grens wordt aangetroffen en
verzocht wordt om een visum om de onderdaan van de EU, de EER en
Zwitserland te begeleiden of zich bij hem te voegen, wordt dit
kosteloos
verstrekt. In-
of uitreisstempel
Er wordt geen in- of uitreisstempel
aangebracht in de documenten van onderdanen van de EU, de EER en
Zwitserland. Een stempel wordt evenmin aangebracht in de documenten van
familieleden bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb,
op voorwaarde dat zij een door Zwitserland of één van de
EU-/EER-landen afgegeven verblijfskaart overleggen (zie artikel 8.9
Vb). Grenscontrole
Indien
daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat,
kunnen onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de
familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid,
Vb, worden onderworpen aan een grondige controle (zie A2/5.2.2). Ook
vragen omtrent doel en duur van het verblijf kunnen worden gesteld
indien niet vaststaat of het om een onderdaan van de EU, EER en
Zwitserland gaat, dan wel de familieleden daarvan, en indien de
antwoorden op die vragen noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de
status van de betrokken persoon. Controle op bestaansmiddelen vindt
echter niet plaats (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, en derde lid
Vb) tenzij de status van de betrokken persoon onduidelijk is en deze
controle noodzakelijk is voor de vaststelling van de status van
betrokkene. Toegangsweigering
Ingevolge
artikel 8.8, eerste lid, Vb kan aan onderdanen van de EU, de EER en
Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7,
tweede, derde en vierde lid, Vb, die beschikken over een geldig
document voor grensoverschrijding de toegang slechts worden
geweigerd:
a. |
indien
zij op grond van hun persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en
ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving
vormen; |
b. |
in het geval van potentieel
epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van
de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of
besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland
beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden
getroffen; |
c. |
indien zij om redenen van
de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland zijn verwijderd
en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is
verstreken. |
ad
a
Van belang is dat de beoordeling uitsluitend
gebaseerd mag zijn op het persoonlijk gedrag van betrokkene. Bij de
toepassing van deze bepaling moet het evenredigheidsbeginsel in acht
worden genomen (artikel 3:4 Awb) en vormen strafrechtelijke
veroordelingen op zichzelf nog geen voldoende grond om toegang te
weigeren. Van een dergelijke bedreiging kan onder meer sprake zijn
indien de vreemdeling in het OPS staat gesignaleerd als
'ongewenst vreemdeling' of 'ongewenstverklaard ex
artikel 67 Vw' of bij bezit van verboden wapens, van verdovende
middelen of bij verdenking van mensenhandel. Echter, ook in dat geval
zal aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling moeten
worden vastgesteld dat sprake is van een actuele, werkelijke en
ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de
samenleving. ad
b
Het gaat hier enkel om potentieel epidemische
ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de
Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of
besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende
regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Daarbij
kan, naast de in gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest,
cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere ziekten als
Sars. Verwezen wordt naar artikel 2
Infectieziektenwet. ad
c
Van belang is dat bij de eerdere
verwijdering om redenen van openbare orde of nationale veiligheid is
geoordeeld dat sprake was van een actuele, werkelijke en ernstige
bedreiging van de openbare orde of openbare veiligheid. De vreemdeling
die eerder om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is
verwijderd kan na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval
na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om
opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen.
Gelet op het feit dat verblijfsbeéindiging persoonlijk gedrag
vereist dat een actuele, werkelijke en (voldoende) ernstige bedreiging
voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, ligt het voor de
hand dat de vreemdeling tevens ongewenst zal zijn verklaard (zie A5/6).
In die gevallen betreft het in de Nederlandse situatie derhalve een
aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de
behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van
toegang tot Nederland.
Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient
bij de vreemdeling die onderdaan is (of stelt te zijn) van de EU, de
EER of Zwitserland, voorafgaand aan toegangsweigering de IND te worden
geraadpleegd (zie ook artikel 8.8, tweede lid, juncto artikel 8.7,
eerste lid, Vb). Indien wordt overgegaan tot toegangsweigering moet een
schriftelijke gemotiveerde beschikking worden uitgereikt (zie artikel
8.8, tweede lid, Vb). Hiervoor kan model M18 worden gebruikt. De
toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, Vw
juncto artikel 8.8 Vb. De motivering moet concreet zijn; er mag niet
worden volstaan met de enkele mededeling dat de betrokkene een gevaar
oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de
volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet
worden vermeld dat daartegen binnen vier weken administratief beroep
kan worden ingesteld bij de IND. De behandeling van het administratief
beroepschrift mag niet in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient
Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten,
tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige
voorziening. Het aanbrengen van een (toegangs)weigeringsstempel is van
toepassing op onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en op hun
familieleden. Vrije
termijn
Zoals aangegeven in A2/4.4.1, wordt
sedert de implementatie op 29 april 2006 van Richtlijn 2004/38, ten
aanzien van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland niet langer
onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en
rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Ingevolge artikel 8.11,
eerste lid, onder a en b, Vb heeft een vreemdeling (EU/EER onderdaan en
onderdaan van Zwitserland) rechtmatig verblijf gedurende een periode
van drie maanden na inreis indien
hij:
|
beschikt
over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort;
of |
|
het bewijs van zijn
nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen
levert. |
Een eerste termijn van drie maanden geldt
ten aanzien van familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde
en vierde lid, Vb die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of
Zwitserland, met dien verstande dat dat gezinslid in het bezit moet
zijn van een geldig paspoort (zie artikel 8.11, tweede lid, Vb). Andere
documenten dan het paspoort worden niet
geaccepteerd.
Overigens, een vreemdeling die niet beschikt over
het vereiste document voor grensoverschrijding, kan pas worden uitgezet
nadat hem gedurende een redelijke termijn de gelegenheid is gegeven dat
document te verkrijgen of op andere wijze vast te stellen of te
bewijzen dat hij het recht op vrij verkeer en verblijf geniet (zie
artikel 8.8, vierde lid,
Vb).
|