topVc 2000 Deel A - 4 / 2.1. De rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten
Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft, Nederland uit eigen beweging moet verlaten. De vreemdeling is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn vertrek uit Nederland. Deze eigen verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel 61, eerste lid, Vw. De verplichting om Nederland te verlaten is ingevolge dat artikel afhankelijk van de rechtmatigheid van het verblijf. Welke vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, is opgenomen in artikel 8 Vw.
De rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat op het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. Dit wordt in voorkomende gevallen door middel van een meeromvattende beschikking die tevens geldt als een terugkeerbesluit aan de vreemdeling kenbaar gemaakt. Conform artikelen 27 en 45 Vw heeft deze meeromvattende beschikking een vertrekplicht tot gevolg. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland moet verlaten is vastgesteld in artikel 62 Vw. De vreemdeling die na afloop van de termijn die vermeld is in het terugkeerbesluit Nederland niet zelfstandig heeft verlaten kan worden uitgezet. In aanvulling op het genomen terugkeerbesluit krijgt hij in overeenstemming met A5/1 een inreisverbod opgelegd (zie artikel 66a Vw en zie A5/1). In het geval uitzetting niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling zich aan toezicht heeft onttrokken, wordt eveneens in aanvulling op het terugkeerbesluit een inreisverbod uitgevaardigd. In dat geval moet van de beschikking mededeling worden gedaan in de Stcrt (artikel 66a, vijfde lid, Vw). Voor personen die Nederland legaal zijn ingereisd voor een bepaalde duur en waarvan de termijn voor verblijf in Nederland is verlopen, geldt ook dat een terugkeerbesluit wordt uitgereikt, dat tevens een inreisverbod (zie artikel 66a Vw en zie A5/1) zal inhouden.
Vreemdelingen die nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft, krijgen in geval van aantreffen een terugkeerbesluit, waarmee zij van de op hen rustende vertrekplicht in kennis worden gesteld. Alvorens tot het uitvaardigen van een terugkeerbesluit wordt overgegaan, wordt de vreemdeling eerst hieromtrent gehoord. Als uit dat gehoor blijkt dat het voornemen van de vreemdeling bestaat asiel te vragen wordt de vreemdeling de gelegenheid gegeven een dergelijke aanvraag in te dienen en wordt pas een terugkeerbesluit uitgevaardigd als hij van deze mogelijkheid geen gebruik maakt. Voor zover blijkt dat vreemdeling om andere redenen verblijf hier te lande wenst, wordt de vreemdeling erop gewezen dat een verblijfsvergunning regulier ingediend kan worden. In laatstgenoemde situatie bestaat er geen aanleiding om het uitbrengen van een terugkeerbesluit achterwege te laten. In het terugkeerbesluit kan worden bepaald dat de vreemdeling de Unie - en daarmee ook Nederland - moet verlaten binnen vier weken. De vreemdeling die na afloop van de termijn vermeld in het terugkeerbesluit Nederland niet zelfstandig heeft verlaten en geen andere rechtsgrond voor verblijf hier ten lande heeft (zoals rechtmatig verblijf vanwege een ingediende verblijfsaanvraag of artikel 64 Vw), kan worden uitgezet en krijgt door middel van een zelfstandige beschikking of wijziging van het genomen terugkeerbesluit een inreisverbod opgelegd (zie artikel 66a Vw en zie A5/1).
Ingeval echter een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan een vertrektermijn worden onthouden. In dat geval moet de vreemdeling de Unie onmiddellijk verlaten en wordt in het terugkeerbesluit als regel een inreisverbod opgenomen (zie A5/1).
Voor vreemdelingen die een aanvraag hebben ingediend, maar waarvan de aanvraag is afgewezen en het bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking niet opschort, ontstaat de rechtsplicht na afwijzing van de aanvraag. Als bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking opschort, dan ontstaat de rechtsplicht nadat de opschorting is geéindigd. Hetzelfde geldt indien het rechtsmiddel (waaronder hoger beroep) op grond van een rechterlijk oordeel mag worden afgewacht.
Voor vreemdelingen uit derde landen die illegaal in Nederland verblijven en in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, geldt dat zij een aanzegging krijgen om zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven. Wanneer deze aanzegging niet wordt nageleefd, of uit de verklaringen of gedragingen van de vreemdeling aannemelijk kan worden geacht dat hij deze aanzegging niet zal opvolgen of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdelingen vereist is, zal wel een terugkeerbesluit worden uitgereikt. Zie voor een nadere uitleg van redenen van openbare orde en nationale veiligheid A4/3.3. Nadat de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgereikt, zal een terugkeerprocedure worden opgestart die in beginsel is gericht op de terugkeer naar het land van herkomst. Indien de vreemdeling alsnog - al dan niet gefaciliteerd door de overheid - bereid en in staat is terug te keren naar de lidstaat die hem een vergunning heeft verleend, dan wordt hij begeleid in de terugkeer naar dat land. Op dit punt wordt in dat geval ten gunste van de vreemdeling afgeweken van de richtlijn 2008/115.
Indien de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de Unie wordt geen inreisverbod uitgevaardigd aangezien deze vreemdelingen immers wel elders in de Unie verblijf heeft. Alvorens een terugkeerbesluit uit te reiken dat tevens een inreisverbod inhoudt, zal in dit geval (via Sirene) contact opgenomen moeten worden met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Pas indien de betreffende lidstaat over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, kan een inreisverbod worden opgelegd. Indien hieruit geconcludeerd moet worden dat het uitvaardigen van het terugkeerbesluit strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Vreemdelingen uit derde landen die illegaal in Nederland verblijven en kunnen worden overgedragen aan een andere lidstaat op grond van een bilaterale overeenkomst of regeling, die al van kracht was op 13 januari 2009, ontvangen ook geen terugkeerbesluit, omdat zij de Unie niet verlaten (zie A4/11).
Vreemdelingen die voldoen aan de uit het terugkeerbesluit voortvloeiende terugkeerverplichting en die opnieuw Nederland binnenkomen krijgen een nieuw terugkeerbesluit, voor zover hun verblijfsrechtelijke positie daar aanleiding toe geeft, bijvoorbeeld indien een verblijfsaanvraag wordt afgewezen, maar ook indien de vreemdeling zonder het indienen van een aanvraag als illegaal wordt aangetroffen.
Vreemdelingen wier verblijfsvergunning wordt ingetrokken of van wie de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunning niet wordt verlengd, krijgen eveneens een terugkeerbesluit.
Zie B14 in geval de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
|