TERUG naar Overzicht van Vc 2000 en Vc 2013
In onderstaande tabel staat in de linker kolom de tekst van de bepaling zoals die momenteel luidt in Vc 2013.
In de rechter kolom staat de oorspronkelijke tekst zoals die (in verschillende bepalingen) in de Vc 2000 voorkwam.
Vc 2013

Vc 2013 - A4 / 3.6. Beoordeling van de aanvraag

De IND neemt uitsluitend in de volgende drie situaties aan dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:

a.

strijd met artikel 8 EVRM;

b.

strijd met artikel 3 EVRM is duurzaam en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;

c.

artikel 3.105b of artikel 3.105e Vb is van toepassing.

Ad a.

Bij de beoordeling van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring, betrekt de IND in ieder geval alle feiten en omstandigheden die zijn genoemd in paragraaf B2/10 Vc.

De IND beoordeelt bij de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring uitsluitend of er sinds de ongewenstverklaring een wijziging in de situatie van de vreemdeling met betrekking tot de feiten en omstandigheden die zijn genoemd in paragraaf B2/10 Vc, is opgetreden.

In het geval van gewijzigde feiten en omstandigheden, beoordeelt de IND of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het belang van de ongewenstverklaarde vreemdeling bij familie- en gezinsleven in Nederland meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat. Bij deze beoordeling zet de IND altijd de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten Nederland af tegen tijd die sinds het besluit tot ongewenstverklaring is verstreken.

Ad b.

Als een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM, beoordeelt de IND bij het nemen van een besluit op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in deze situatie:

  • of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en zo ja

  • of de gevolgen van het handhaven van de ongewenstverklaring voor de vreemdeling disproportioneel zijn, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat.

  • Duurzaamheid

    Voor een beschrijving van de term duurzaam onder 1. wordt verwezen naar paragraaf C2/6.2.8 Vc.

    Een vreemdeling moet in ieder geval voldoen aan een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen als:

  • aan hem artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen; of

  • hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

  • Disproportionaliteit

    De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Bij de beoordeling betrekt de IND in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf.

    Als de vreemdeling disproportionaliteit aannemelijk heeft gemaakt, willigt de IND de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in.

    Ad c.

    Als een ongewenstverklaarde vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, heft de IND de ongewenstverklaring op en verleent de vreemdeling op grond van artikel 3.105b Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

  • aannemelijk maakt dat hij vluchteling is als bedoeld in artikel 29 lid 1 onder a Vw; of

  • bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 29 lid 1 onder b, Vw.

  • De IND heft de ongewenstverklaring niet op en verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.105b Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, als:

  • de vreemdeling zich heeft schuldig gemaakt aan verstoringen van de openbare orde als omschreven in artikel 3.105b Vb of artikel 3.105e Vb; of

  • artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.

  • Vc 2000
    A5/10Ongewenstverklaring

    top

    Vc 2000 Deel A - 5 / 10. Ongewenstverklaring

    Onderstaande paragraaf is van toepassing op die vreemdelingen, aan wie op grond van de Wet geen inreisverbod kan worden uitgevaardigd.

    top
    top
    top
    top
    top
    top
    top