topVc 2000 Deel A - 6 / 5.3.8. De beéindiging
De maatregel van bewaring wordt namens de Minister opgeheven door een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, of door de ambtenaar van de DT&V die daartoe bevoegd is, zodra er geen grond voor bewaring meer aanwezig is (zie artikel
5.4, derde lid, Vb).
De bewaring moet worden opgeheven:
|
indien het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid de bewaring niet meer vordert; |
|
indien de termijn van de zes maanden verstrijkt en niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlenging; |
|
indien de vreemdeling niet meer behoort tot een van de categorieén van personen die in bewaring gesteld kunnen worden (zie A6/5.3.3); |
|
indien de vreemdeling wordt uitgezet; |
|
indien geen redelijke kans bestaat dat de uitzetting binnen afzienbare termijn kan plaatshebben; |
|
indien de bewaring van een gezin met één of meer minderjarige kinderen langer duurt dan de daartoe gestelde maximale termijn (zie A6/2.7 en
A6/5.3.3.8); |
|
wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat (zie artikel 59, derde lid,
Vw). |
Deze laatstgenoemde gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument, een vlieg- of reisticket (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.
Bewaring krachtens artikel 59,
eerste lid, aanhef en onder b, of tweede lid, Vw duurt in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel de voornemenprocedure (artikel 39 Vw) toegepast is, duurt de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in geen geval langer dan zes weken. Deze bewaring eindigt van rechtswege en behoeft, als de termijn verstreken is, niet opgeheven te worden.
Voorts kan de beéindiging van de bewaring door de rechtbank (zie artikel 94 en 96 Vw) worden bevolen (zie hierna onder rechtsmiddelen).
De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, of de ambtenaar van de DT&V die daartoe bevoegd is, zal in de hierboven genoemde gevallen de bewaring uitdrukkelijk moeten opheffen. Hij kan daarvoor gebruik maken van het model M113. Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt. Ten behoeve van de informatievoorziening dient tevens een afschrift te worden verzonden naar de IND en de DT&V. Tezamen met het verzoek om ontslag uit de inrichting (zie model M114) wordt een afschrift van het model toegezonden aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt.
De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking of de ambtenaar van de DT&V die daartoe bevoegd is ziet toe op beéindiging van de bewaring. Hij draagt zorg voor invrijheidstelling van de vreemdeling.
Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied niet verlaten (bijvoorbeeld door verzet van de vreemdeling), dan kan de bewaring gecontinueerd worden op de bestaande maatregel van bewaring. In dat geval zal wel een nieuw (spoed) verzoek tot plaatsing aan DJI moeten worden gedaan. In dit geval dient uiteraard geen M113 te worden verzonden.
Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied verlaten en keert hij terug (bijvoorbeeld na weigering toegang door de autoriteiten in het land van bestemming of van transit), dan dient de vreemdeling (na aankomst op bijvoorbeeld de luchthaven Schiphol) opnieuw in bewaring te worden gesteld, in beginsel door een hulpofficier van justitie van het politiekorps die verantwoordelijk was voor de eerdere bewaring dan wel door een hulpofficier van het politiekorps van de regio waarbinnen de desbetreffende grensdoorlaatpost is gelegen. De toegang tot Nederland zal niet worden geweigerd, ondanks het feit dat betrokkene strikt genomen niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling in de tussentijd toegang heeft verkregen in een derde land. Een dergelijke aanwijzing kan bestaan uit het feit dat hij na meerdere dagen terugkeert dan wel uit een inreisstempel in zijn reisdocument.
Zonodig kan met betrekking tot de vreemdeling in afwachting van de hernieuwde inbewaringstelling gebruik gemaakt worden van de maatregel als bedoeld in artikel 50, derde lid, Vw.
|