Vc 2000
Vc 2000 A6/5.3.3.4. Vreemdelingen die op korte termijn uitgezet kunnen worden
Artikel 59, tweede lid, Vw biedt de mogelijkheid vreemdelingen voor wie de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel op korte termijn voorhanden zullen zijn, in bewaring te stellen. Het tweede lid van artikel 59 bepaalt dat in deze gevallen wordt geacht dat de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vordert. Met noodzakelijke bescheiden wordt bedoeld dat een paspoort, laissez-passer (of andere geldige documenten voor grensoverschrijding) of een claim op een vervoersmaatschappij voorhanden is, dan wel binnen korte termijn voorhanden zal zijn. Met 'binnen korte termijn voorhanden zal zijn' wordt bijvoorbeeld gedoeld op de situatie dat de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst van de vreemdeling een vervangend document voor grensoverschrijding in het vooruitzicht heeft gesteld. De bewaringsgrond van het tweede lid van artikel 59 Vw dient er toe om te voorkomen dat een vreemdeling die goed gedocumenteerd is of op korte termijn goed gedocumenteerd zal zijn, zich alsnog aan uitzetting onttrekt.
Aan de gebruikmaking van het bewaringsinstrument ex Artikel 59, eerste en tweede lid, Vw is een aantal belangrijke beperkingen verbonden. Hieronder worden deze opgesomd:
|
De bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, dient niet te worden toegepast op vreemdelingen die terug dienen te keren naar een land buiten de Unie. |
|
De maatregel mag niet worden toegepast ten aanzien van vreemdelingen die eerder op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, (verblijfsvergunning voor bepaalde en onbepaalde tijd en personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen, zie artikel 8.7 Vb) en onder l, (verblijfsrecht op grond van de Associatieovereenkomst EG/Turkije) Vw, rechtmatig in Nederland hebben verbleven. De maatregel mag ook niet worden toegepast ten aanzien van vreemdelingen die eerder op grond van de Overeenkomst EG-Zwitserland over het vrije verkeer van personen, rechtmatig in Nederland hebben verbleven. |
|
Voorts geldt een andere, belangrijke beperking bij de toepassing van deze bewaringsgrond. Deze vorm van vrijheidsontneming is wettelijk beperkt tot de duur van vier weken (zie artikel 59, vierde lid, Vw). Dit betekent onder meer dat alleen wanneer het zeer waarschijnlijk is dat de vreemdeling binnen vier weken kan worden uitgezet, oplegging van de bewaringsmaatregel ex artikel 59, tweede lid, Vw mogelijk is. Blijkt na verloop van de gegeven termijn van vier weken dat uitzetting toch niet mogelijk is gebleken, dan dient de bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, Vw te worden opgeheven. Indien daarvoor voldoende aanleiding bestaat kan de bewaringsmaatregel worden voortgezet op grond van het eerste lid van artikel 59 Vw (bijvoorbeeld in het geval dat uitzetting niet mogelijk is gebleken door fysiek verzet van de vreemdeling). Zie hieromtrent nader A6/5.3.4.4. |
|
De toepassing van deze bewaringsgrond bij gezinnen met minderjarige kinderen is beperkt tot een termijn van twee weken. Voor bewaring bij gezinnen met minderjarige kinderen op deze grond geldt derhalve een kortere termijn dan de in artikel 59, vierde lid, Vw bepaalde termijn van vier weken. Slechts indien de binnen de bewaringstermijn geplande uitzetting niet mogelijk is gebleken door fysiek verzet van (één van) de gezinsleden kan de bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, Vw worden voortgezet. Deze zal echter niet langer duren dan de wettelijke termijn van vier weken van artikel 59, vierde lid, Vw. Indien daartoe aanleiding bestaat kan na ommekomst van de maximale termijn de bewaringsgrond worden omgezet in artikel 59, eerste lid, Vw (zie A6/5.3.4.5). |
|
Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken. Wel dient er nog immer een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen onttrekken en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd. Ten aanzien van deze belangenafweging is sprake van een 'weerlegbaar rechtsvermoeden'. Dit betekent dat een vreemdeling in bewaring wordt gesteld, tenzij hij aantoont, dat hij (cumulatief):
|
beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; |
|
voldoende middelen heeft om zijn terugreis te financieren; en |
|
aannemelijk maakt dat hij uit eigen beweging terug zal keren naar zijn land van herkomst dan wel een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd. |
|
Daarnaast kunnen nog andere, persoonsgebonden belangen een rol spelen.
Uit het bewaringsdossier van de vreemdeling dient te blijken dat een belangenafweging, waarbij het bovenstaande in acht is genomen, heeft plaatsgevonden.
|
Vc 2013
|